Gesprekstechnieken 1e jaars

Inleiding

communicatie

wat is het

hoe doe ik dat

waarom communiceren

communicatie en samenwerken

gesprekken

client

leren en feedback


1 / 31
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Inleiding

communicatie

wat is het

hoe doe ik dat

waarom communiceren

communicatie en samenwerken

gesprekken

client

leren en feedback


Slide 1 - Slide

  • Basisprincipes van communicatie uitleggen.
  • Verschillende vormen van communicatie en communicatiemethoden uitleggen.
  • Weet welke soorten vragen er zijn en in welke situaties je deze toepast.
  • Basisprincipes van een gesprek beschrijven en toepassen in gesprekken met verschillende cliënten.
  • Valkuilen bij gespreksvoering benoemen.
  • Feedback geven en ontvangen, zodat jij leert van je collega's en andersom.
  • Je kunt uitleggen wat assertiviteit is en hoe je assertief kunt zijn in een gesprek.

Slide 2 - Slide

Opdracht
Beschrijf in je eigen woorden wat jij onder communicatie verstaat.

Slide 3 - Slide

Delen van de verschillende beschrijvingen

Slide 4 - Slide

Opdracht

Wat vind jij jouw sterke kanten in het voeren van een gesprek?


Wat wil je leren in het communiceren en gespreksvoering?

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Communicatie is veel complexer dan alleen maar praten tegen elkaar.

Je communiceert de hele dag, bewust en onbewust. Dit doe je met woorden (verbaal), maar ook met lichaamstaal en intonatie (non-verbaal). .

Slide 7 - Slide

Daarom is het belangrijk om niet alleen stil te staan bij wat je zegt, maar ook bij hoe je iets zegt. Vooral omdat je met je stem, gebaren, houding en gezichtsuitdrukkingen vaak meer zegt dan met je woorden.



Communiceren is het uitwisselen van ideeën, inzichten, gevoelens, wensen, verwachtingen en behoeften tussen twee of meer personen.

Effectief communiceren kun je leren, vooral door veel te oefenen

Slide 8 - Slide

Roos van Leary

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

wat kan er allemaal
mis gaan in communicatie?

Slide 11 - Mind map

wat vind jezelf het
moeilijkste in
communicatie?

Slide 12 - Mind map

Meta communicatie

Slide 13 - Slide

Metacommunicatie

Metacommunicatie betekent ‘communiceren over communicatie’. Je bespreekt, bijvoorbeeld met een collega of een cliënt, hoe een gesprek verloopt. Het doel van metacommunicatie is dan om het gesprek beter te laten verlopen. Je maakt het betrekkingsniveau van de communicatie bespreekbaar.

Voorbeelden hiervan zijn:

  • Ik zie dat je tranen in je ogen krijgt. Vind je het lastig om het hierover te hebben?
  • Ik vind het fijn dat je de aandacht en tijd hebt genomen om echt naar me te luisteren. Dank je wel hiervoor!

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Communiceren zonder woorden 1
Zorg voor memoblaadjes en een viltstift.
  • Wees stil tijdens de opdracht. Het gaat om non-verbale communicatie en interpretatie, dus communiceren zonder geluid en zonder woorden.
  • Schrijf op één memoblaadje een emotie en waarom.
  • Plak jouw memoblaadje bij een medestudent op de rug.

Slide 16 - Slide

Communiceren zonder woorden 2
Een medestudent heeft ook bij jou een memoblaadje op je rug geplakt. Het is aan jou om erachter te komen wat erop staat.

Vraag aan 2 medestudenten wat er op je rug staat. Je medestudenten beelden de emotie uit zonder woorden te gebruiken, dus alleen met gebaren en gezichtsuitdrukkingen.

Slide 17 - Slide

Gesprekken voeren

Om een gesprek te voeren, moet je goed kunnen luisteren naar wat je gesprekspartner zegt. Je moet de juiste vragen kunnen stellen om zaken te verhelderen, maar ook moet je tussen de regels de non-verbale communicatie interpreteren.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

  • Openvragen
  • Gesloten vragen
  • Doorvragen (e-in/e-ex)
  • Keuze vragen
  • Reflecterende vragen
  • Confronterende vragen
  • Suggestieve vragen

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

In 3 tallen

Voer een gesprek, tussen A en B, C observeert.
A is degene die vragen stelt aan B.
C observeert welk type vragen er gesteld worden.
B vertelt hoe hij/zij het gesprek heeft ervaren.

Slide 23 - Slide

Reflectie
Wat heb je geleerd door deze opdracht te doen?

Wat wil je nog leren?

Slide 24 - Slide

Luisteren
Luistertypen
Mensen kunnen erg verschillen in de voorkeuren en gewoonten die zij hebben op het gebied van luisteren. De Amerikaanse wetenschappers Larry Barker en Kittie Watson hebben hier onderzoek naar gedaan. Zij hebben onderscheid gemaakt in vier verschillende luistertypen:

Slide 25 - Slide

Luistertypen
  • mensgerichte luisteraars
  • handelingsgerichte luisteraars
  • tijdsgerichte luisteraars
  • inhoudsgerichte luisteraars.

Slide 26 - Slide

Luistertype

Welk luistertype ben jij?

Maak een groepje.

Lees het artikel over luisteren.

Schrijf voor elkaar op welk luistertype jij de ander vindt.

Je schrijft voor jezelf ook op welk luistertype jij jezelf vindt.

Bespreken;eerst de anderen dan jijzelf, zijn er verschillen?

Slide 27 - Slide

Wat
Oefening over vraagtechniek LSD


Hoe
Maak een 'bankje' van 2 stoelen en ga erop zitten. Kondig aan wie jij bent, bijvoorbeeld een collega die net terug is van vakantie. Eén deelnemer komt naast jou zitten. Hij bevraagt jou op je vakantie, maar mag daarbij alleen open vragen stellen, samenvatten en doorvragen. Bij een gesloten vraag is hij ‘af’ en komt een volgende deelnemer naast je zitten.
Laat de observatoren opletten of ze een gesloten vraag horen en ‘af!’ roepen.
Hou het tempo hoog en zorg dat iedereen minimaal 1 keer aan de beurt komt.

Als er weinig wordt samengevat, kun je iedere nieuwkomer eerst laten samenvatten wat hij tot nu toe gehoord heeft.

Slide 28 - Slide

Wat
Ervaar hoe moeilijk het is om iemand te bevragen zonder daar je eigen mening doorheen te laten schijnen.

Hoe
Maak drietallen (A, B, C) en geef ze de volgende opdracht:
A bevraagt B op een beladen onderwerp, b.v. mag een meisje van 14 solo de wereld rondzeilen, kan een advocaat alleen maar zware criminelen als klant hebben, de PVV, etc. A mag op geen enkele wijze zijn eigen mening laten doorschemeren, of commentaar op B geven: verbaal, of non-verbaal (intonatie, lichaamstaal, etc). Dus ook niet als hij het er mee eens is.
C observeert: legt A commentaar in zijn vragen; is de mening van A zichtbaar? Zo ja, noteer waar dat in zit. Na 3 minuten stopt de oefening.
C geeft aan of hij kon zien of A het eens of oneens was met B en waar dat in zat. 
B geeft aan of hij zich door de vragen van A versterkt, neutraal bevraagd dan wel aangevallen voelde.

Slide 29 - Slide

Nabespreken op

  • neutraal bevragen
  • manieren waarop meningen doorsijpelen: lichaamstaal, intonatie, vraagtechniek

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide