week 19

¡Hola!
¿Qué vamos a hacer?
Semana 19
1 / 26
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

¡Hola!
¿Qué vamos a hacer?
Semana 19

Slide 1 - Slide

Moros y Cristianos
Fiesta de Moros y Cristianos – Alcoy (3, 4 en 5 mei)
In Alcoy (Alicante) worden begin mei de legendarische veldslagen tussen Moren en Christenen nagespeeld met indrukwekkende kostuums, muziek en parades. Dit spektakel dompelt je onder in een fascinerend stuk geschiedenis en is een absolute aanrader voor liefhebbers van tradities.
Een feest ter herinnering aan een Christelijke overwinning op de Moren. Want vanaf 711 tot 1492 is Spanje woongebied geweest van Moren. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Leerdoelen
  • Ik kan de werkwoorden ser,estar en hay gebruiken.
  • Ik kan het werkwoord IR gebruiken.
  • Ik kan zeggen/begrijpen hoe iets/iemand is.
  •  Ik kan zeggen/begrijpen waar iets/iemand is.
  • Ik kan zeggen/begrijpen wie/wat er is.
  • Ik kan zeggen/begrijpen wat iemand gaat doen.
Leerdoelen

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan de werkwoorden ser,estar en hay gebruiken.
  • Ik kan zeggen/begrijpen hoe iets is.
  •  Ik kan zeggen/begrijpen waar iets is.
  • Ik kan zeggen/begrijpen wat er is.
Leerdoelen

Slide 7 - Slide

Wat weet je 
nog?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

SER    ESTAR   HAY 

Slide 10 - Slide

¿Cómo es tu ciudad/pueblo?

¿Qué hay?
¿Cómo es?
¿Dónde está?
¿Cómo describirías tu ciudad/pueblo a una persona hispanohablante en 3 frases?
woordenlijst: blok 3-4
Grammatica: p. 20-21

Slide 11 - Slide

Mi ciudad en Minecraft
 ¿Qué hay en tu ciudad en Minecraft?
Schrijf in je schrift:
  •  Wat er allemaal is
  • Hoe het is.
  •  Waar het is. 
Gebruik ook je woordenlijst
Schrijf minstens 6 zinnen.
Por ejemplo:
¿Dónde está? --> Mi ciudad  está en España. 
¿Cómo es? --> Mi ciudad es moderna.
¿Qué hay? -->En mi ciudad  hay muchas discotecas.

timer
8:00
woordenlijst: blok 3-4
Grammatica: p. 20-21

Slide 12 - Slide

Leerdoelen

  • Ik kan het werkwoord IR vervoegen en gebruiken.
Leerdoelen

Slide 13 - Slide

IR=Gaan             IR A=Gaan naar/going to
yo
voy (a)
vas (a)
el/ella/usted
va (a)
nosotros
vamos (a) 
vosotros
váis (a)
ellos/ellas/ustedes
van (a)
Ir = gaan            Ir + a = gaan naar
a + el              al


Grammatica: p. 23

Slide 14 - Slide

Het werkwoord ir= gaan
ir
voy
vas
va
vamos
vais
van
a

de

en


con
ir a (naar) = gaan naar : voy a Madrid

ir de : in uitdrukkingen: ir de compras
            ir de vacaciones, ir de excursión, ir de copas,              ir de tapas, ir de fiesta.
ir en (met)+ vervoermiddel: ir en avión,    
          ir en coche, ir en bicicleta.....
          maar ir a pie/ ir a caballo
ir a pie
ir a caballo
ir con  (met)amigos, la familia, la empresa, la escuela....

Slide 15 - Slide

Vamos a hacer oraciones: Sigue el ejemplo
Voy a la tienda en bicicleta para ir de compras
Uitdrukkingen ir + de
ir de vacaciones
ir de excursión
ir de viaje
ir de compras

Slide 16 - Slide

Leerdoelen

  • Ik kan de werkwoorden coger, seguir, jugar en conocer vervoegen en gebruiken.
Leerdoelen

Slide 17 - Slide

Het onderwerp
Nodig bij je leerdoel "Ik ken de vervoegingen van de werkwoorden ir, coger, seguir, jugar en conocer".

Slide 18 - Slide

Otros verbos irregulares....
De werkwoorden coger (= nemen of pakken), seguir (= volgen of doorgaan), jugar (= spelen) en conocer (= kennen of leren kennen) hebben allemaal een onregelmatigheid in de vervoeging.
Grammatica: p. 22-23

Slide 19 - Slide

Los verbos: ir, coger, seguir, jugar, conocer, 
Klik op deze regel, zodat je op de site van VERBUGA komt.

Bij de werkwoorden vul je ir, coger, seguir, jugar en conocer in.
Bij de tijden kies je presente (tegenwoordige tijd).

Oefen nu met de juiste vervoegingen.
timer
8:00

Slide 20 - Slide

¡A practicar!
Vul de juiste vorm van de werkwoorden ir, coger, seguir, jugar of conocer in.

Slide 21 - Slide

¡A practicar!
Vul de juiste vorm van de werkwoorden ir, coger, seguir, jugar of conocer in.
vamos
Cogemos
voy
sigo
conozco
jugamos
conocemos
juegan

Slide 22 - Slide

 2. ir, coger, seguir, jugar, en conocer

1. Mi hermana __________________________ (jugar) al hockey el lunes. 
2. __________________________ (conocer, tú) los nuevos vecinos?
3. Carmen y yo __________________________ (ir) a casa de Pedro.
4. ¿Vosotros __________________________ (conocer) los amigos de Clara?
5. Yo no __________________________ (ir) a la fiesta esta noche. Estoy cansado.
6. Si ustedes __________________________  (seguir) las indicaciones , Llegan fácilmente al museo.
7. ¿__________________________ (coger, tú) el autobús o el tren?
8. Mis hermanos __________________________ (jugar) un partido de baloncesto.



antwoorden
1. Juega
2. Conoces
3. Vamos
4. Conocéis
5. Voy
6. Siguen
7. Coges
8. juegan

Slide 23 - Slide

Oefenen met de voorzetsels en werkwoorden

  • Hay, ser en estar > maak werkblad
  • De werkwoorden ir, coger, seguir, jugar en conocer. > KLIK HIER
  • Woordenschat > oefenen via quizlet 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link

Los deberes
L: blok 1 TM 5
ser-estar-hay, 
ir, conocer, seguir, jugar, coger
M:Werkbladen afmaken 
Los deberes

Slide 26 - Slide