Week 6 - hoofdstuk 3 - Spelling ww 1 en meervouden

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Slide 1 - Slide

- Stillezen
- spelling ww h3
- Start meervouden

Doel:
- Je kunt zeggen of een ww sterk of zwak is. 
- Je kunt aangeven of een ww in de tt of vt staat.
- Je kunt de juiste vorm van het ww invullen 
- Je kunt het meervoud maken op -en







Vandaag in de les:

Slide 2 - Slide

Stillezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

- De klinkers veranderen
- Zo kort mogelijk, of het moet voor uitspraak nodig zijn
- -D of -T aan het einde? -> gebruik de verlengproef. 

Van een werkwoord gebruik je de zwakke of de sterke vorm - nooit allebei tegelijkertijd!
PVVT - sterke werkwoorden

Slide 4 - Slide

Vul in: Toen Tijl later de ware toedracht ... (rondvertellen), .... (vinden) de bewoners dat hij het verdiende.

Slide 5 - Open question

Een huis - twee ...
Een appelflap - twee ....
Een toespraak - twee ... 
Een partytent - twee .... 
Een zee - twee....
Meervouden

Slide 6 - Slide

Veel zelfstandig naamwoorden hebben een meervoud op -en.   Dat meervoud kun je op verschillende manieren maken:

- alleen -en erachter    (taart - taarten)
- -en erachter, maar laatste letterverdubbelen (bal- ballen)
- -en erachter, maar klinker weghalen (jaar - jaren)
- -en erachter, maar medeklinker veranderen (huis - huizen)
- het woord eindigt al op -e
    - ee: je zet -ën achter de laatste ee (zeeën)
    - ie:  let op klemtoon: ieën of iën (theorieën - oliën)

Meervouden

Slide 7 - Slide

Wat:  Jouw leerlijn meervouden op -en
Wanneer: vandaag af. 
Hoe: Werk heel netjes. 

Zorg dat je woorden die moeilijk zijn, goed opschrijft en onthoudt! (juist die worden op toets waarschijnlijk gevraagd) 



Aan de slag

Slide 8 - Slide

Welke regel pas je toe bij PVTT hij vorm?

Slide 9 - Open question

Welke signaalwoorden horen bij een opsommend verband?
A
bovendien, daarnaast, vervolgens
B
al met al, kortom, samengevat
C
indien, tenzij, wanneer

Slide 10 - Quiz

Alle brugklasleerlingen hebben vrij, want de docenten hebben een studiedag
A
conclusie
B
reden
C
voorwaarde
D
toelichting

Slide 11 - Quiz

Noteer het verband tussen de twee zinnen. Zet daarachter het signaalwoord waaraan je dat verband herkent.
Job leert zijn toets goed; daardoor heeft hij kans op een dikke voldoende.

Slide 12 - Open question

Succes met leren!!
Vrijdag SO

Slide 13 - Slide