3V - donderdag

welcome!
- homework check
- writing; describing a place
- like and as
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

welcome!
- homework check
- writing; describing a place
- like and as

Slide 1 - Slide

testfox
2x 10 words - translate
go to testfox
65% or more = homework done.

Slide 2 - Slide

check 19
1 C
2 B
3 A
4 B
5 B
6 C

1 als een sterrenhemel met blauwe sterren.
2 Ze geven informatie over de geschiedenis en het geologische belang van de grotten.
3 Hij vindt ze geweldig want ze bieden een van ‘s werelds grootste schouwspelen.
4 De (lichtgevende) larve van een vlieg (fungus gnat).
5 Vier van de volgende kenmerken:
Ze lijken op muggen.
Ze kunnen niet eten.
Hun enige taak is paren. / Ze zijn helemaal gericht op nakomelingen maken.
Ze leggen eieren.
Ze gaan na een of twee dagen dood.
6 Binnen kunnen ze op elk tijdstip van de dag of nacht oplichten en buiten alleen als het donker is.




Slide 3 - Slide

check 20
1 als een sterrenhemel met blauwe sterren.
2 Ze geven informatie over de geschiedenis en het geologische belang van de grotten.
3 Hij vindt ze geweldig want ze bieden een van ‘s werelds grootste schouwspelen.
4 De (lichtgevende) larve van een vlieg (fungus gnat).
5 Vier van de volgende kenmerken: Ze lijken op muggen. Ze kunnen niet eten.  Hun enige taak is paren. / Ze zijn helemaal gericht op nakomelingen maken.
Ze leggen eieren. Ze gaan na een of twee dagen dood.
6 Binnen kunnen ze op elk tijdstip van de dag of nacht oplichten en buiten alleen als het donker is.




Slide 4 - Slide

Grammar 18 Reflexive and reciprocal pronouns 
(TB page 93)
I took a picture of myself. > Ik nam een foto van mezelf.
She bought herself a new computer. > Zij kocht een nieuwe computer voor zichzelf.

Je gebruikt wederkerende voornaamwoorden om te praten over situaties waarbij het onderwerp en het lijdend voorwerp dezelfde persoon zijn.




Slide 5 - Slide

wederkerend voornaamwoord :
ik
me / mijzelf
myself
I
jij
je / jezelf
yourself
you
hij/zij/het
zich
himself/herself/itself
he/she/it
wij
ons
ourselves
we
jullie
je / jezelf
yourselves
you
zij
zich
themselves
they

Slide 6 - Slide

myself
yourself
himself
herself
itself
ourselves
themselves
I
you
he
she
it
we
they

Slide 7 - Drag question

Grammar 18 Reflexive and reciprocal pronouns 
(TB page 93)
He saw himself in the mirror. 
They enjoyed themselves at the party.

Je vertaalt -self en -selves met zich of zichzelf.




Slide 8 - Slide

Grammar 18 Reflexive and reciprocal pronouns 
(TB page 93)
Do you shave even on Sundays?
She’s old enough to dress herself.

Let op! In het Engels gebruik je geen wederkerend voornaamwoord na werkwoorden als wash, dress en shave, behalve wanneer je nadruk wil leggen op wie de handeling uitvoert.












Slide 9 - Slide

Grammar 18 Reflexive and reciprocal pronouns 
(TB page 93)
They saw each other at the festival. Zij zagen elkaar op het festival.
You have to look after one another! > Jullie moeten voor elkaar zorgen!

Je gebruikt de wederkerige voornaamwoorden each other en one another om te praten over ‘elkaar’.
















Slide 10 - Slide

Grammar 18 Reflexive and reciprocal pronouns 
(TB page 93)
They kissed when she got home.

Let op! In het Engels gebruik je geen wederkerig voornaamwoord na werkwoorden als marry, hug, en kiss die al aangeven dat de handeling van beide kanten komt. 












Slide 11 - Slide

Wat betekent "each other, one another"? bijv. they talk to each other.
A
zichzelf
B
elkaar

Slide 12 - Quiz

Welke reflexive pronoun staat in het enkelvoud?
A
himself
B
themselves

Slide 13 - Quiz

Welke reflexive pronouns (wederkerend vnw.) hoort bij you
A
myself
B
yourself
C
themselves
D
itself

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste reflexive pronoun in:
you bought ________ a new computer
A
myelf
B
himself
C
yourself

Slide 15 - Quiz

We looked at _________ (=we keken naar elkaar).
A
ourselves
B
each other

Slide 16 - Quiz

They talk to _______ (=zij praten tegen hun zelf).
A
themselves
B
themself

Slide 17 - Quiz

let's work
page 37 - exercise 21, 22

Slide 18 - Slide

homework
study grammar 18 ( page 93)
study words chapter 6 - A, B, C , D, G 
do exercise 25

Slide 19 - Slide