être

Leerdoel
Ik weet hoe het werkwoord être (zijn) gaat en ik kan het toepassen in een zin
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Leerdoel
Ik weet hoe het werkwoord être (zijn) gaat en ik kan het toepassen in een zin

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

zijn - être

1e pers. ev   ik ben         - je suis
2e pers. ev   jij bent       - tu es
3e pers. ev   hij/zij/men is - il/elle/on est

Slide 4 - Slide

zijn - être

1e p.mv  wij zijn            - nous sommes
2e p.mv  jullie zijn/u bent - vous êtes
3e p.mv  zij zijn        - ils/elles sont

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Thomas est grand
La maison est blanche
Mon père est sévère
Thomas & Sam sont grands
Les maisons sont blanches
Mes parents sont sévères
Kijk maar!

Slide 7 - Slide

voorbeelden
Le monsieur est grand     de meneer is groot
Le sapin est beau         de kerstboom is mooi
Noël est une fête         Kerst is een feest
Les enfants sont malades  de kinderen zijn ziek
Les jours sont courts    de dagen zijn kort
Les cours sont ennuyeux  de lessen zijn vervelend


Slide 8 - Slide

ÊTRE

Slide 9 - Slide

ÊTRE = ZIJN

Slide 10 - Slide

être is een
A
regelmatig werkwoord
B
onregelmatig werkwoord

Slide 11 - Quiz

tu(être)
timer
1:00
A
as
B
es
C
est
D
a

Slide 12 - Quiz

Je ... (être)
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 13 - Quiz

ÊTRE: hij is
A
il a
B
il aime
C
il est
D
elle est

Slide 14 - Quiz

Vous (être)
A
sont
B
est
C
êtes
D
sommes

Slide 15 - Quiz

ÊTRE: hij is
A
elle est
B
il es
C
il est
D
elle es

Slide 16 - Quiz

Elles (être)
A
suis
B
être
C
sont
D
est

Slide 17 - Quiz

nous ~ être

A
avons
B
sommes
C
êtons
D
être

Slide 18 - Quiz