Grammar - Vragen en ontkenningen met do/does

Doel van deze les
Vraagzin en NOT-zin maken in het Engels.

STAP VOOR STAP
1 / 42
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Doel van deze les
Vraagzin en NOT-zin maken in het Engels.

STAP VOOR STAP

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

AM/IS/ARE; vragend/not-zin maken
Weet je nog van de vorige Themes?
VRAAGZIN           Je kunt am/is/are vooraan zetten.
NOT-zin           je kunt gewoon NOT in de zin zetten.

I am thirsty.          Am I thirsty?          I am not thirsty.
She is perfect.          Is she perfect?          She is not perfect.
We are tired          Are we tired?          We are not tired



Slide 3 - Slide

Vraagzinnen en NOT-zinnen komen héééél vaak terug in klas 2,3 en 4
DUS GOED.....

Vraagzinnen 
en 
NOT-zinnen 
komen héél vaak terug in klas 2, 3 en 4
.

Dus...
goed blijven oefenen!

Slide 4 - Slide

Maak vragend:
She is nice.

Slide 5 - Open question

Maak vragend:
We are twelve years old.

Slide 6 - Open question

Voeg NOT toe:
They are very sweet.

Slide 7 - Open question

Voeg NOT toe:
My father is cooking.

Slide 8 - Open question

Dit kan ook in de verleden tijd:
am/is/are = tegenwoordige tijd
was/were = verleden tijd

De regels zijn hetzelfde:
I was hungry.          Was I hungry?           I was not hungry.
We were tired.          Were we tired?           We were not tired.

Slide 9 - Slide

Maar... Halloooo!
NIET IN IEDERE ZIN STAAT
AM / IS / ARE!

Slide 10 - Slide

Dat klopt. Je hebt ook GEWONE werkwoorden.
Gewone werkwoorden zijn bijvoorbeeld:

zingen = sing
lopen = walk
springen = jump
zwemmen = swim
en nog veel meer!


Slide 11 - Slide

Ken jij zelf ook een paar Engelse werkwoorden? (noem 3)

Slide 12 - Open question

Bij gewone werkwoorden heb je de hulp nodig van:
do / does / did
don't / doesn't / didn't

... om vraagzinnen of NOT-zinnen te maken.

Slide 13 - Slide

Voorbeelden
I walk to school.          DO I walk to school?
                                               I DON'T walk to school.

She speaks English.          DOES she speak English?
                                                          She DOESN'T speak English.

DO/DOES krijgen het HELE werkwoord erbij in de zin. 

Slide 14 - Slide

I
You
We (en meerdere mensen + jezelf)
They (en meerdere mensen)

DO
of
DON'T

Verleden tijd: DID

She (en namen van vrouwen)
He ( en namen van mannen)
It (en dingen)

DOES
of
DOESN't

Verleden tijd: DID

Slide 15 - Slide

Wat hoort bij wat?
DO
DOES
Mrs Van Lierop
My dog
Mohammed and I
it
they
Rafke and Ize
we
she
Willem
I
you
he

Slide 16 - Drag question

Extra uitleg:
Bekijk de 2 filmpjes op de volgende slides voor extra uitleg, 
als je nog niet begrijpt hoe het zit met:

 vraagzinnen en NOT-zinnen maken met DO/DOES.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

KLAAR?

Slide 20 - Slide

OEFENEN MAAR!!!

Slide 21 - Slide

Maak vragend:
He likes English.
A
Do he like English?
B
Does he like English?

Slide 22 - Quiz

Maak vragend:
My parents listen to Spotify.
A
Do my parents listen to Spotify?
B
Does my parents listen to Spotify?

Slide 23 - Quiz

Maak vragend:
I use Instagram.
A
Do I use Instagram?
B
Does I use Instagram?

Slide 24 - Quiz

Maak vragend:
Rick dances every night.
A
Do Rick dance every night?
B
Does Rick dances every night?
C
Does Rick dance every night?

Slide 25 - Quiz

Maak vragend:
They play with the dog.
A
Do they play with the dog?
B
Does they play with the dog?

Slide 26 - Quiz

Maak een NOT-zin:
You go to Las Vegas.
A
You don't go to Las Vegas.
B
You doesn't go to Las Vegas.

Slide 27 - Quiz

Maak een NOT-zin:
My friend and I love to sing.
A
My friend and I don't love to sing.
B
My friend and I doesn't love to sing.

Slide 28 - Quiz

Maak een NOT-zin:
The supermarket closes at 6 o'clock.
A
The supermarket doesn't closes at 6 o'clock.
B
The supermarket don't closes at 6 o'clock.
C
The supermarket don't close at 6 o'clock.
D
The supermarket doesn't close at 6 o'clock.

Slide 29 - Quiz

Maak een NOT-zin:
Bo and Ize love to talk.
A
Bo and Ize don't love to talk.
B
Bo and Ize doesn't love to talk.

Slide 30 - Quiz

Maak vragend:
Marlon and I go swimming.
A
Do Marlon and I go swimming?
B
Does Marlon and I go swimming?

Slide 31 - Quiz

Maak vragend:
My mother likes to cook.
A
Do my mother like to cook?
B
Does my mother like to cook?
C
Do my mother likes to cook?
D
Does my mother likes to cook?

Slide 32 - Quiz

Maak vragend:
I want to stay friends.
A
Do I want to stay friends?
B
Does I want to stay friends?

Slide 33 - Quiz

Maak een NOT-zin:
I love Hans.
A
I don't love Hans.
B
I doesn't love Hans.

Slide 34 - Quiz

Maak vragend:
My cat sleeps on the couch.
A
Do my cat sleeps on the couch?
B
Does my cat sleeps on the couch?
C
Do my cat sleep on the couch?
D
Does my cat sleep on the couch?

Slide 35 - Quiz

Maak vragend:
You write a letter.
A
Do you write a letter?
B
Does you write a letter?

Slide 36 - Quiz

En in de verleden tijd: DID (bij alle personen)

Slide 37 - Slide

Ik kan zelfstandig vraagzinnen en NOT-zinnen maken met DO / DOES.
A
JA
B
NEE
C
redelijk
D
een beetje

Slide 38 - Quiz

Ik heb nog wat hulp nodig bij vraagzinnen en NOT-zinnen maken met DO / DOES.
A
JA
B
NEE

Slide 39 - Quiz

Wat heb je nodig om de stof beter te begrijpen?

Slide 40 - Open question

Nog niet alles goed begrepen? 
Bekijk de filmpjes dan nog eens.

En...

blijven oefenen!

Slide 41 - Slide

Well done!!!

Slide 42 - Slide