Oefenexamen 3

Welke type contactlens wordt voornamelijk gebruikt voor therapeutische toepassingen en heeft een diameter groter dan 16 mm?
A
Corneale lens
B
Semisclerale lens
C
Scleralens
1 / 36
next
Slide 1: Quiz
CLMBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welke type contactlens wordt voornamelijk gebruikt voor therapeutische toepassingen en heeft een diameter groter dan 16 mm?
A
Corneale lens
B
Semisclerale lens
C
Scleralens

Slide 1 - Quiz

Welke eigenschap van hydrogel lenzen beïnvloedt direct de zuurstofdoorlaatbaarheid van het materiaal?
A
De dikte van de lens
B
De geometrie van de lens
C
Het watergehalte van de lens

Slide 2 - Quiz

Wat geeft een Dk-waarde van 4 aan in termen van zuurstofdoorlaatbaarheid?
A
Hoge zuurstofdoorlaatbaarheid
B
Middelhoge zuurstofdoorlaatbaarheid
C
Zeer lage zuurstofdoorlaatbaarheid

Slide 3 - Quiz

Welke geometrische vorm wordt gekenmerkt door optische zones en perifere zones die door cirkelbogen gevormd worden?
A
Asferische lenzen
B
Sferische lenzen
C
Torische lenzen

Slide 4 - Quiz

Wat is de minimale middendikte voor een zachte lens, en waarom is dit belangrijk?
A
0,06 mm, omdat dit de mechanische stabiliteit van de lens bepaalt
B
0,12 mm, omdat dit de mechanische stabiliteit van de lens bepaalt
C
0,20 mm, omdat dit de mechanische stabiliteit van de lens bepaalt

Slide 5 - Quiz

Welk materiaal wordt vaak gebruikt voor hydrofiele contactlenzen?

A
Siliconen
B
HEMA
C
Polycarbonaat

Slide 6 - Quiz

Wat gebeurt er met een hydrogel lens wanneer deze dehydrateert?

A
De lens wordt flexibeler
B
De lens neemt meer zuurstof op
C
De lens wordt bros en breekbaar

Slide 7 - Quiz

Welke stof wordt toegevoegd aan HEMA-copolymeren om het watergehalte te verhogen?

A
Vinylpyrrolidon (VP)
B
Methylmethacrylaat (MMA)
C
Silicium

Slide 8 - Quiz

Welke productiemethode wordt gebruikt voor de massaproductie van wegwerplenzen?
A
Slingergieten (spincasting
B
Vormgieten (cast moulding)
C
Draaien (lathe cutting)

Slide 9 - Quiz

Waarom moeten zachte lenzen altijd nat bewaard worden?
A
Om de lens soepel te houden en vormbehoud te garanderen.
B
Om de sterkte van de lens te verhogen.
C
Om de lens te beschermen tegen UV-straling

Slide 10 - Quiz

Welke Dk/t-waarde is vereist voor extended en permanent wear van lenzen om voldoende zuurstof te voorzien bij gesloten ogen?
A
Minimaal 75
B
Minimaal 100
C
Minimaal 125

Slide 11 - Quiz

Wat is een mogelijke oorzaak van oogontstekingen bij dragers van SiH-lenzen ondanks hun hogere zuurstofdoorlaatbaarheid?
A
Slechte naleving van hygiënevoorschriften
B
Te hoog watergehalte van de lenzen
C
Onjuiste pasvorm van de lenzen

Slide 12 - Quiz

Wat is een nadeel van zachte contactlenzen vergeleken met een bril?
A
Ze hebben een hogere totale kost per jaar.
B
Ze zijn modegevoelig.
C
Ze hebben een grotere verlieskans.

Slide 13 - Quiz

Wat moet je doen als je cliënt tijdens het inzetten van de paslens wit in het gelaat wordt en zweetdruppeltjes krijgt?
A
De lens onmiddellijk verwijderen.
B
De cliënt naar een arts sturen.
C
Rustig blijven en de cliënt vragen zijn/haar hoofd naar beneden te houden.

Slide 14 - Quiz

Welke basiscurveradius (bcr) zou je kiezen voor een siliconen hydrogel lens als de gemiddelde cornearadius 7,80 mm is en de HVID 12,0 mm?
A
7,80 mm.
B
8,50 mm
C
8,80 mm

Slide 15 - Quiz

Waarom is de diameter van zachte lenzen belangrijker dan de basiscurveradius?
A
Omdat de lens anders niet goed centreert
B
Omdat de lens anders niet goed centreert
C
Omdat het tabel met de diameter begint

Slide 16 - Quiz

Wat moet je doen als de juiste diameter voor de paslens niet beschikbaar is?
A
Kies voor een kleinere diameter
B
Kies voor de eerstvolgende grotere diameter die beschikbaar is
C
Kies voor een lens met een andere bcr.

Slide 17 - Quiz

Hoeveel moet de bcr worden aangepast voor siliconen hydrogel lenzen als de diameter 0,5 mm groter is dan 11,5 mm?
A
0,2 tot 0,3 mm dieper.
B
0,2 tot 0,3 mm vlakker
C
zo laten

Slide 18 - Quiz

Wat is een keratoconjunctivitis?
A
Een ontsteking van het bindvlies, zonder betrokkenheid van de cornea.
B
Een ontsteking van alleen de cornea, zonder betrokkenheid van het bindvlies.
C
Een ontsteking van zowel het bindvlies als de cornea.

Slide 19 - Quiz

Welke behandeling is voorgesteld bij een virale conjunctivitis?
A
Een antibacterieel middel voorschrijven.
B
Het virus verdwijnt vanzelf, hygiënemaatregelen zijn essentieel.
C
Contactlenzen blijven dragen.

Slide 20 - Quiz

Welke symptomen passen bij een allergische reactie in de ogen?
A
Beide ogen zijn jeukerig en gezwollen, vaak met grote papillen onder het bovenooglid.
B
Er is een infiltraatvorming rondom de limbus met vaatnieuwvorming naar het infiltraat toe.
C
Ogen zijn pijnlijk en eenzijdig aangedaan.

Slide 21 - Quiz

Welke van de volgende symptomen wijst waarschijnlijk op een scleritis?
A
Geringe pijnprikkel en lichte roodheid.
B
Forse pijnprikkel aan het oog.
C
Visusverlies en accommodatiespasme.

Slide 22 - Quiz

Welke van de volgende oorzaken is gerelateerd aan een cornea-ulcus?
A
Reumatoïde artritis.
B
Te strak zittende contactlens.
C
Pseudomonas aeruginosa infectie.

Slide 23 - Quiz

Hoe beïnvloedt een dikkere zachte lens het astigmatisme bij een torische cornea?
A
Een dikkere lens vermindert het astigmatisme door minder doorbuiging.
B
Een dikkere lens vermindert het astigmatisme door meer doorbuiging.
C
Een dikkere lens heeft geen invloed op het astigmatisme.

Slide 24 - Quiz

Wat gebeurt er met de sterkte van een zachte contactlens wanneer deze uit de bewaarvloeistof op de cornea wordt geplaatst?
A
De lens wordt positiever.
B
De lens wordt negatiever.
C
De sterkte van de lens blijft hetzelfde.

Slide 25 - Quiz

Wat is de verwachte overrefractie bij een torische contactlens met S +4,25 C -1,25 as 150° die -15° inclineert?
A
S +0,51 C -1,02 as 60°
B
S +0,32 C -0,64 as 60°
C
S +0,32 C -0,64 as 112,5°

Slide 26 - Quiz

Wat is de tolerantiegrens voor een lens met een cilinder van 1,00 dpt?
A
B
C
10°

Slide 27 - Quiz

Wat is een kenmerk van stromaal oedeem?
A
Verlaging van cornea dikte
B
Verhoogde helderheid van de cornea
C
Striae bij meer dan 5% oedeem
D
Afname van zuurstofbehoefte

Slide 28 - Quiz

Wat veroorzaakt blebs in het endotheel?
A
Virusinfectie
B
Zwelling van endotheelcellen
C
Verhoogde zuurstofaanvoer
D
Temperatuurstijging

Slide 29 - Quiz

Welke aandoening wordt gekenmerkt door "dauwvorming"?
A
Epitheliale afwijkingen
B
Blebs
C
Polymegatisme
D
Stromale infiltraten

Slide 30 - Quiz

Wat kan een oorzaak zijn van stromale dellen?
A
Slechte bevochtiging
B
Verhoogde knipperfrequentie
C
Overmatige zuurstofaanvoer

Slide 31 - Quiz

c) Verlittekening



Wat zijn cornea infiltraten?
A
Afzettingen van ontstekingscellen
B
Vochtophopingen
C
Gasgevulde holten

Slide 32 - Quiz


A

Slide 33 - Quiz


A

Slide 34 - Quiz

Wat veroorzaakt bullae in de cornea?
A
Allergische reactie
B
Langdurige stress door hypoxie
C
Virale infectie

Slide 35 - Quiz

Welke vorm van neovascularisatie vindt plaats tussen het epitheel en het membraan van Bowman?
A
Pannus
B
Stromale vascularisatie
C
Diepe stromale neovascularisatie
D
Polymegatisme

Slide 36 - Quiz