2. Voedingsmiddelen en Voedingsstoffen

Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
1 / 13
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Voedingsmiddelen en voedingsstoffen

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
1. Je kunt de functies van voedingsstoffen en voedingsvezels in voedingsmiddelen noemen.
2. Je kunt zes groepen voedingsstoffen met hun functies en kenmerken noemen. Je kunt aangeven hoe glucose en zetmeel kunnen worden aangetoond met een indicator

Slide 2 - Slide

* Voedingsmiddelen zijn de producten die je eet of drinkt. Voedingsmiddelen kunnen plantaardig of dierlijk zijn. Sommige voedingsmiddelen bestaan uit zowel plant als dier.
* Voedingsmiddelen bevatten allerlei voedingsstoffen. Voedingsstoffen zijn de bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen.

Slide 3 - Slide

Groepen voedingsstoffen
* Zes groepen voedingsstoffen: eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen (zouten) en vitaminen

Slide 4 - Slide

* Er zijn 4 functies die voedingsstoffen vervullen:
- Bouwstof
- Brandstof
- Reservestof
- Beschremende stoffen

Slide 5 - Slide

Groepen voedingsstoffen en hun functie

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

* Eiwitten: Cellen bestaan voor een groot deel uit eiwitten en ook alle enzymen zijn eiwitten
* Koolhydraten: Glucose, suiker en zetmeel zijn koolhydraten. Vooral plantaardige voedingsmiddelen. Ze leveren energie

Slide 8 - Slide

Vetten: Te veel vet wordt opgeslagen als reservestof (anders als bouw of brandstof gebruikt). Opslaan gebeurt vooral net onder de huid.
Onverzadigde vetten: meestal plantaardig, zijn gezond. Wordt gebruikt als bouwstof. bijvoorbeeld bij het maken van de celmembranen.

Slide 9 - Slide

* Verzadigde vetten: meestal dierlijke vetten, zijn minder gezond. Kunnen niet goed als bouwstof worden gebruikt en dienen daardoor vooral als brandstof. Je onderhuidse vetlaag wordt dikker als je veel verzadigde vetten eet. Je hebt meer kans op hart en vaatziekten

Slide 10 - Slide

Water: Is belangrijk bij het vervoer van stoffen in je lichaam.
Mineralen (zouten): Calcium (kalk), Fluoride, ijzer, natrium (keukenzout) en kalium. Calcium nodig voor de opbouw van botten. Fluoride bij de opbouw van je gebit. IJzer voor het vormen van rode bloedcellen.
Vitaminen: In fruit en verse groenten zit veel vitamine C, in vis veel vitamine D en in vlees veel vitamine A

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Aan het werk
  • Maak B4.1 opdr 1 t/m 10
  • Maak B4.2 opdr 12 t/m 18
  • Maak test jezelf B4.1+B4.2

Slide 13 - Slide