Dag 6 - THEMA 2 - Bellen en mailen

Thema 2: Bellen en mailen - D6
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Thema 2: Bellen en mailen - D6

Slide 1 - Slide

'Nieuwe' woorden vandaag 
  • september
  • de sportdag
  • straks
  • sturen (ww)
  • het te-laat-briefje
  • de telefoon
  • het telefoonnummer

Slide 2 - Slide

september
  • negende maand van het jaar 

  • zin: Ik ben 19 september jarig.
  • zin: In september begint de herfst.
36

Slide 3 - Slide

de sportdag
  • een dag waarop leerlingen de hele dag sporten

  • sportwedstrijden
  •  de sportdag - de sportdagen

  • zin: Ik vind een sportdag heel leuk.
37

Slide 4 - Slide

straks
  • binnen korte tijd
  • duurt nog even

  • zin: Straks is het pauze.
  • zin: We gaan straks Quizlet spelen.
38

Slide 5 - Slide

sturen (ww)
  • zorgen dat iemand iets krijgt
  • post of mensen 

  • TT - ik stuur, jij stuurt, wij sturen
  • VT - ik stuurde, wij stuurden

  • zin: Ik stuur een brief.
  • zin: De dokter stuurt de man door naar het ziekenhuis.
39

Slide 6 - Slide

het te-laat-briefje
  • een briefje dat je nodig hebt als je te laat op school komt

  • het briefje - de briefjes

zin: Eerst haal ik het te-laat-briefje, daarna ga ik naar de klas.  
40

Slide 7 - Slide

de telefoon
  • een toestel om met iemand te praten 

  • de telefoon - de telefoon

zin: Ik bel met mijn telefoon.
zin: Ik maak foto's met mijn telefoon. 
41

Slide 8 - Slide

het telefoonnummer
  • cijfers die je nodig hebt om iemand te bellen
  • altijd 10 cijfers

  • het telefoonnummer - de telefoonnummers

  • zin: Ik weet haar telefoonnummer niet. 
42

Slide 9 - Slide

januari - februari - maart - april - mei - juni - juli - augustus - ... - oktober - november - december
36
A
pesember
B
spetember
C
semendemer
D
september

Slide 10 - Quiz

We hebben de hele dag sport.
37
A
voetbalwedstrijd
B
's ochtends
C
sportdag
D
's nachts

Slide 11 - Quiz

Ik ga niet nu, maar ... naar de wc.
38
A
september
B
nooit
C
straks
D
starks

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het woord 'straks'?
38

Slide 13 - Open question

Wat of wie kun je sturen ?
39
A
je broertje
B
een WhatsAppbericht
C
de groeten
D
een mail

Slide 14 - Quiz

Schrijf de 6 goede vormen van het werkwoord 'sturen' in de tegenwoordige tijd:
ik ... , jij ... , hij/zij ... , wij ... , jullie ... , zij ...
39a

Slide 15 - Open question

Schrijf de 6 goede vormen van het werkwoord 'sturen' in de verleden tijd:
ik ... , jij ... , hij/zij ... , wij ... , jullie ... , zij ...
39b

Slide 16 - Open question

Wat haal je op als je te laat bent?
A
niks
B
het te-laat-briefje
C
het briefje
D
het te-vroeg-briefje

Slide 17 - Quiz

Maak een goede zin met het woord 'telefoon'.
41

Slide 18 - Open question

Ik wil jou appen.
Mag ik jouw ...
42
A
telefoonumer?
B
thuis?
C
telefoonnummer?
D
adres?

Slide 19 - Quiz