Oefenen thema 2

B4: Wat voor cellen zijn dit?

A
Plantaardige cellen
B
Dierlijke cellen
1 / 46
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

B4: Wat voor cellen zijn dit?

A
Plantaardige cellen
B
Dierlijke cellen

Slide 1 - Quiz

B3: Planten hebben weefsels
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz

B4: Wat heeft dit organisme NIET in zijn cellen?
A
Celkern
B
Celmembraan
C
Celwand
D
Cytoplasma

Slide 3 - Quiz

B4: Onderdelen van cellen die bij dierlijke cellen voor kunnen komen zijn ....
A
... celkern, celmembraan en celwand
B
.... kernplasma, celwand en cytoplasma
C
kernmembraan, celmembraan en cytoplasma
D
celmembraan, celwand en cytoplasma

Slide 4 - Quiz

B4: Dit zijn cellen uit een plantenwortel, kunnen deze cellen suiker (glucose) maken?
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quiz

B3: Een weefsel is
A
groep cellen die even groot zijn
B
groep cellen met dezelfde functie
C
groep cellen met dezelfde vorm en functie
D
groep cellen met dezelfde vorm

Slide 6 - Quiz

B4: Dit zijn cellen uit een blad, kunnen deze cellen aan fotosynthese doen?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

B3: In welke tekening is een weefsel aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quiz

B3: Hoe heet het weefsel van een stam van een stamboom?
A
Cambium
B
Cambia
C
Cambio
D
Cambeij

Slide 9 - Quiz

B3: Hoeveel weefsels zie je hier?
A
1
B
2
C
3
D
Géén weefsel

Slide 10 - Quiz

B4: Wat hebben plantaardige cellen dat dierlijke cellen niet hebben?
A
celkern
B
celwand
C
bladgroenkorrels
D
cytoplasma

Slide 11 - Quiz

B3: Hoe heet dit groene weefsel in een plant?
A
bladmoes
B
bladschijf
C
steel
D
oksel

Slide 12 - Quiz

B1: Welk orgaanstelsels zie je hier?
A
Ademhalingstelsel
B
Voortplantingstelsel
C
Verteringstelsel
D
Beenderenstelsel

Slide 13 - Quiz


B1: Welk orgaanstelsel hoort het orgaan?
Bronchie
A
Zenuwstelsel
B
Ademhalingsstelsel
C
Bloedvatenstelsel
D
Spierstelsel

Slide 14 - Quiz

B4: Welke celorganellen kunnen wel in een plantaardige cel voorkomen maar niet in een dierlijke cel
A
grote vacuole, celkern, plastiden
B
celwand, plastiden en een grote vacuole
C
celwand, celkern en celmembraan
D
celkern, plastiden en cytoplasma

Slide 15 - Quiz

B3: Wat staat op volgorde van groot naar klein?
A
weefsels, organen, celorganellen, cellen
B
Organen, weefsels, cellen, celorganellen
C
Celorganellen, cellen, weefsels, organen
D
Celorganellen, weefsels, cellen, organen

Slide 16 - Quiz

B4: Wat is de functie van het cytoplasma?
A
Stevigheid
B
Wateropslag regelen
C
Opslag van DNA
D
Alle celorganellen op hun plek houden

Slide 17 - Quiz


B4: s dit een dierlijke of plantaardige cel?
A
Dierlijk
B
Plantaardig

Slide 18 - Quiz

B4: Wat is een vacuole bij een plantaardige cel?
A
Een stevige rand om de cel
B
De buitenste rand van het celplasma
C
Een blaasje gevuld met vocht
D
De groene kleur van een plant

Slide 19 - Quiz

B2: Een plant heeft een groot wortelstelsel. Waar leeft deze plant?
A
Vochtige grond
B
Droge grond

Slide 20 - Quiz

B3: Je kan weefsels ook een niveau noemen. Tussen welke twee niveaus hoort weefsels dan?
A
DNA en cel
B
cel en orgaanstelsel
C
cel en orgaan
D
Orgaan en orgaanstelsel

Slide 21 - Quiz

B4: Hebben plantencellen ook DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quiz

B5: Wat is DNA?
A
DNA bestaat uit een dubbele streng met 23 chromosomen
B
twee strengen opgebouwd die informatie voor je erfelijke eigenschappen bevatten
C
DNA bestaat uit 23 chromosomen

Slide 23 - Quiz

B6: Wat zijn stamcellen?
A
spiercellen
B
zenuwcellen
C
cellen die oneindig kunnen delen
D
cellen die maar een paar keer delen

Slide 24 - Quiz

B5: Waar zit het DNA in bij een dierencel?
A
Cytoplasma
B
Celkern
C
Kernmembraan
D
Celmembraan

Slide 25 - Quiz

Is dit een cel of een weefsel?
A
Cel
B
Weefsel

Slide 26 - Quiz

B2: Wat is de functie van
bladeren van planten?
A
Bladeren geven planten stevigheid
B
Bladeren nemen water en voedingsstoffen op
C
In de bladeren vindt fotosynthese plaats

Slide 27 - Quiz

B4: Dit zijn cellen uit een stengel, kunnen deze cellen suiker (glucose) maken?
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

B5: Uit welke basen bestaat DNA
A
C,G,T,O
B
A,G,T,U
C
A,C,G, T
D
T,G,U,O

Slide 29 - Quiz

B4: Op deze slide is de stengel van
een kiwiplant weergegeven.
Kan in deze stengel fotosynthese plaatsvinden?
A
Ja
B
Nee

Slide 30 - Quiz

B4: 3 plastiden zijn?
A
bladgroen-, zetmeel-, waterpestkorrels
B
zetmeel-, waterpest-, kleurstofkorrels
C
kleurstof-, paprika-, zetmeelkorrels
D
kleurstof-, bladgroen-, zetmeelkorrels

Slide 31 - Quiz

B4: Welk type plastiden komt veel voor in de cellen van een aardappel?
A
kleurstofkorrels
B
bladgroenkorrels
C
zetmeelkorrels

Slide 32 - Quiz

B5: In veel cellen zit een celkern, de functie van deze celkern is:
A
zorgen voor stevigheid
B
zorgen voor fotosynthese
C
regelen van alles wat er in de cel gebeurt
D
zorgen voor transport

Slide 33 - Quiz

B2: Zorgt een kerstboom voor meer zuurstof in huis?
A
Nee, dat kan niet
B
Ja, er is fotosynthese in de groene naalden
C
Ja, maar zonder fotosynthese
D
Nee, er kan geen fotosynthese plaatsvinden in bomen

Slide 34 - Quiz

B2: Hoe komen houtachtige stengels aan hun stevigheid?
En kruidachtige stengels?
A
Houtachtige en kruidachtige stengels krijgen door water hun stevigheid
B
Houtachtige stengels krijgen door hout hun stevigheid, kruidachtige stengels door kruiden.
C
Houtachtige stengels krijgen door hout hun stevigheid, kruidachtige stengels door water.
D
Houtachtige en kruidachtige stengels krijgen door hout hun stevigheid.

Slide 35 - Quiz

B2: Organen van planten zijn:
A
hart - stengel - wortel
B
maag - hart - long
C
long - maag - stengel
D
stengel - wortel - blad

Slide 36 - Quiz

B2: Wortels kunnen:
A
De plant vastzetten in de grond.
B
Voedsel opslaan voor na de winter.
C
Water en mineralen opnemen uit de grond.
D
Alle bovenstaande antwoorden.

Slide 37 - Quiz

B7: Hoe beweegt een pantoffeldiertje zich voort?
A
Met schijnvoeten
B
Met schijnarmen
C
Met de stroming
D
Met trilharen

Slide 38 - Quiz

B1: Welk orgaanstelsel wordt
hier weergegeven?
A
Ademhalingsstelsel
B
Verteringsstelsel
C
Bloedvatenstelsel
D
Spierstelsel

Slide 39 - Quiz

B7: Het pantoffeldiertje verwijdert de onverteerde resten via?
A
Het schijnvoetje
B
De celmembraan
C
De celanus
D
De trilharen

Slide 40 - Quiz

B2: Waarom kan een kerstboom niet meer goed water opnemen in huis?
A
Het is te warm in huis
B
De wortelharen zijn beschadigd bij het uit de grond halen
C
Dit kan nog wel

Slide 41 - Quiz

B4: Als een tomaat rijpt gebeurt er iets met de kleur, hij gaat namelijk van een groene naar een rode kleur.
Een type plastide verandert in een andere type plastide.

Welk plastide was er eerst, en ik welke plastide verandere hij?
A
Van zetmeelkorrel naar kleurstofkorrel
B
Van kleurstofkorrel naar bladgroenkorrel
C
Van bladgroenkorrel naar kleurstofkorrel
D
Van bladgroenkorrel naar zetmeelkorrel

Slide 42 - Quiz

B7: Hoe beweegt een amoebe zich voort?
A
met trilhaarcellen
B
met hele kleine pootjes
C
met schijnvoetjes

Slide 43 - Quiz

B6: De celcyclus gaat over
A
Gespecialiseerde cellen
B
Stamcellen
C
Menselijke cellen
D
De meeste cellen

Slide 44 - Quiz

B6: Welke stelling of stamcellen is of zijn juist?
1. Alle stamcellen kunnen altijd alle celtypen worden
2. Alleen embryonale cellen kunnen nog alle celtypen worden.
A
Alleen stelling 1
B
Alleen stelling 2
C
Zowel stelling 1 & 2
D
Geen van beide stellingen

Slide 45 - Quiz

Ik ga een goed punt halen voor biologie!
A
Ja
B
Nee

Slide 46 - Quiz