1hv6 - di130224

1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Interroger
  • Grammaire 
  • Au travail
  • Les devoirs
Doel: kunnen zeggen van wie iets is, dmv een bez. vnw.

Slide 2 - Slide

Interroger
  1. jij bent - tu es
  2. hij is - il est
  3. jullie zijn - vous êtes
  4. zij zijn (mnl) ils sont
  5. het cadeau le cadeau
  6. serieus sérieux 
  7. nog (steeds) encore
  8. doen, maken faire

Slide 3 - Slide

... contrôle (mijn)
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 4 - Quiz

... école (haar)
A
son
B
sa
C
ses

Slide 5 - Quiz

... chambre (jouw)
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 6 - Quiz

... secret (ons)
A
notre
B
nos

Slide 7 - Quiz

... classes (uw)
A
votre
B
vos

Slide 8 - Quiz

... trousse (zijn)
A
son
B
sa
C
ses

Slide 9 - Quiz

... prof (jullie)
A
votre
B
vos

Slide 10 - Quiz

... affaires (jouw)
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 11 - Quiz

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
Mijn kamer is niet groot. 
Hoe ziet jouw kamer eruit? 
Haar tas is vies. 
Haar tassen zijn allemaal vies. 

  • Geeft aan van wie iets is 

Slide 12 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
In het Frans kijk je niet alleen naar van wie iets is, maar óók of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of meervoud is. 

Mon père est sévère. 
Ma mère est sympa. 

Slide 13 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
Mijn
Jouw
Zijn/haar
Mannelijk
Mon
Ton
Son
Vrouwelijk
Ma
Ta
Sa
Meervoud
Mes
Tes
Ses

Slide 14 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
Mijn rugzak is zwaar - Mon sac à dos est lourd. 
Mijn etui is rood - Ma trousse est rouge 
Mijn docenten zijn grappig - Mes profs sont marrants. 

Slide 15 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
Let op! Als het woord vrouwelijk is én met een klinker begint, krijg je toch de mannelijke vorm (klinkerbotsing)

Ta amie est marrante (jouw vriendin is grappig) 
Ton amie est marrante 

Slide 16 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
Let op! Son/sa/ses kan zowel zijn als haar betekenen. 

Son tableau est beau - Zijn/haar schilderij is mooi. 
Sa chambre est grande - Zijn/haar kamer is groot. 
Ses parents sont sympas - Zijn/haar ouders zijn aardig. 

Slide 17 - Slide

Grammaire - bezittelijk voornaamwoord
ons, onze
uw, jullie
hun
enkelvoud
notre
votre
leur
meervoud
nos
vos
leurs

Slide 18 - Slide

Au travail
Herhalingshoofdstuk (page 137)
- Exercice 1
- Exercice 2ab
- Exercice 3b
- Exercice 4
- Exercice 5abc
Woordenlijst hoofdstuk 1: page 52 et 53

Slide 19 - Slide

C'est moi
C'est mon lapin 

C'est ma trousse 

10 zinnen met bezittelijk voornaamwoord
C'est = het is, dat is
Ce sont = dit zijn ... 

Slide 20 - Slide

Les devoirs
Vendredi le 15 février

Apprendre: blokje F nf/fn hf 3 + ww être
Faire: opdr. herhalingshoofdstuk (page 137)

Slide 21 - Slide