Lezen 5 - PWW1

Deze week
- Herhalen we de stof van Lezen 5
- Bereiden we ons voor op de PWW 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Deze week
- Herhalen we de stof van Lezen 5
- Bereiden we ons voor op de PWW 

Slide 1 - Slide

Wat heb je voor de herfstvakantie gedaan bij 'Lezen 5'?

Schrijf op wat je geleerd hebt.
timer
3:00

Slide 2 - Slide

Vandaag:
Extra aandacht voor SIGNAALWOORDEN
Blz. 11 t/m 14 uit het boekje Toolboxen
Daarna: VERWIJSWOORDEN
Blz. 18 t/m 20 uit het boekje Toolboxen

Slide 3 - Slide

Wat zijn signaalwoorden en waarom zijn signaalwoorden belangrijk?

Slide 4 - Slide

Zonder signaalwoord
1. De man fietste kilometers lang op zijn achterwiel en rookte ondertussen een sigaret. Hij ging niet onderuit.

2. Sally las een boek. Ze had geen tijd voor een gesprekje met de opdringerige treinreiziger die tegenover haar zat.

3. Mijn lievelingsgerechten zijn pannenkoeken, boerenkool met worst, en gebraden krokodil me spinazie.


Met signaalwoord
1. De man fietste kilometers lang op zijn achterwiel en rookte ondertussen een sigaret, toch ging hij niet onderuit.  

2. Sally las een boek, dus ze had gewoon geen tijd voor een gesprekje met de opdringerige treinreiziger die tegenover haar zat.

3. Mijn lievelingsgerechten zijn ten eerste pannenkoeken, ten tweede boerenkool met worst en daarna gebraden krokodil met spinazie.

Slide 5 - Slide

Een signaalwoord geeft het verband aan tussen de zinnen.



1. De man fietste kilometers lang op zijn achterwiel en rookte ondertussen een sigaret, toch ging hij niet onderuit.  

2. Sally las een boek, dus ze had gewoon geen tijd voor een gesprekje met de opdringerige treinreiziger die tegenover haar zat.

3. Mijn lievelingsgerechten zijn ten eerste pannenkoeken, ten tweede boerenkool met worst en daarna gebraden krokodil met spinazie.

Slide 6 - Slide

Opdracht:
Bekijk de soorten verbanden op blz. 11 t/m 13 met bijbehorende signaalwoorden en voorbeelden.

Bedenk voor ieder soort verband een voorbeeldzin (een andere zin dan gegeven is in de opdracht). 
timer
15:00

Slide 7 - Slide

Leren blz. 11 t/m 13. Daarna vragen we elkaar af: binnenkring/buitenkring.
timer
10:00

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Als je een verwijswoord gebruikt:
1. Moet je het juiste verwijswoord gebruiken

2. Moet het duidelijk zijn naar wie of wat je verwijst, dit woord of deze woordgroep heet het antecedent.

Slide 10 - Slide

Goed of fout:
Het meisje die mij hielp ken ik nog van vroeger.

Slide 11 - Slide

Het juiste verwijswoord

Slide 12 - Slide

Het antecedent is duidelijk

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide