Hoe te antwoorden op examenvragen

Geschiedenis!
Oefenen voor het examen
1 / 27
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quiz, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Geschiedenis!
Oefenen voor het examen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Je kan in eigen woorden uitleggen...
  • Welke soort vragen er op het geschiedenis examen komen.
  • Hoe je het best op open vragen kan antwoorden
  • Op welke manier je om moet gaan met bronnen
  • Hoe je een chronologievraag beantwoord.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Over het examen
1. Alle vragen staan in chronologische volgorde. Dit kan je helpen in het beantwoorden van vragen.

2. Benoem feiten. Schrijf op wat je weet en noem het beestje bij zijn naam. Geen 'lul-verhaal'. Benoem jaartallen, begrippen en gebeurtenissen.
Dus... leer jaartallen en begrippen!!!!!!!

Slide 4 - Slide

Over het examen
3. Begin je antwoord met herhaling van de vraag. Zo dwing je jezelf om een volledig antwoord te geven met kop en staart. 

4. Schrijf ieder antwoord los van elkaar op
Maak geen verwijzingen naar andere antwoorden.

5. Sla een regel over tussen ieder antwoord.

Slide 5 - Slide

Over het examen
6. Je krijgt tijdens het maken van het CE kladpapier. Dit papier kun je gebruiken om je antwoorden op te formuleren, volgordes te noteren, opties af te strepen, etc. 

7. Het kladpapier lever je niet in, deze mag je mee naar huis nemen. Hier kun je dus de antwoorden van je (meerkeuze)vragen noteren. 2 uur na de afloop van het CE kun je de antwoorden vinden op examenblad.nl

Slide 6 - Slide

Over het examen
8. Je mag een NL woordenboek gebruiken bij je examen. Deze worden door school verzorgd. Als er een woord op het examen staat dat je niet kent/begrijpt moet je dit opzoeken. Surveillanten kunnen en mogen NIKS zeggen tijdens het CE.

9. Zoek geen begrippen op in het woordenboek! Dit kost je teveel tijd en geeft je vaak alleen de letterlijke betekenis van het woord, daar heb je meestal niks aan.

Slide 7 - Slide

Vragen beantwoorden
  1. Lees eerst goed de vraag door
  2. Gebruik een deel van de vraag in je antwoord
  3. Beantwoord de vraag met gebruik van begrippen.
  4. Conclusie: 'Dus....'

Slide 8 - Slide

Vragen beantwoorden
  1. Schrijf niet teveel redenen op als er bijv: 2 gevraagd worden. Alleen de eerste 2 worden goed gerekend.
  2. Als er twee verschillende dingen worden gevraagd, schrijf dan ook verschillende dingen op.
  3. Lees na het maken van alle vragen, de toets nog eens goed door.

Slide 9 - Slide

Vragen beantwoorden
  • Het bijschrift geeft veel informatie...
  • 'Uit de bron' gebruiken, ook echt 'uit de bron' halen...
  • 'Let op!' betekent dus opletten...
  • Herstel fouten duidelijk...
  • Gebruik de juiste opdrachtnummering...
  • Werk sommige antwoorden eerst in klad uit...
  • De opdracht wordt aangegeven met '⇒'...
  • Regel overslaan tussen elke opdracht...
  • Hoofdletter gebruiken bij meerkeuze...
  • Niet meer antwoorden invullen dan gevraagd...
  • Beantwoord elk onderdeel van de vraag...
  • Altijd iets invullen...

Slide 10 - Slide


En 'Doe het zo'....doe je ook zo!
Niet alleen voor degenen die het nakijken, maar ook omdat het je helpt bij het beantwoorden van de vraag en het formuleren van een goed antwoord!
!

Slide 11 - Slide

Soorten examenvragen

  1. Open vragen: beargumenteren
  2. Bron vragen
  3. Multiple choice
  4. Historische volgorde

Slide 12 - Slide

1. Beargumenteren
Verklaren: 
leg uit hoe dat komt/ is ontstaan (oorzaken-gevolg)

Beschrijven: 
benoem wat je ziet/ leest/ herkent/ hebt geleerd

Beargumenteren: 
Leg uit

Slide 13 - Slide

1. Beargumenteren
1. Waar gaat de vraag over? 
Wat willen ze weten? onderstreep wat je herkent/ hebt geleerd. Begrip (of omschrijving), jaartal, persoon.
2. Antwoord
Schrijf op papier wat je hebt geleerd over dit begrip/ jaartal of persoon. Dit is de essentie van jouw antwoord. Begin je antwoord met het herhalen van de kern van de vraag.
3. Conclusie / Check
Lees de vraag nog eens goed door. 
Schrijf in een enkele zin het antwoord op de vraag. 
Dus ... Check of je antwoord voldoet; juiste aantal argumenten/ invalshoek/ etc.
  1. Lees eerst goed de vraag door
  2. Gebruik een deel van de vraag in je antwoord
  3. Beantwoord de vraag met gebruik van begrippen.
  4. Conclusie: 'Dus....'

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

2. Bronnen
1. De Bron 
Kijk naar de info bij de bron. 
Leg eerst je hand op de bron en kijk of je het antwoord al kunt vinden.
2. Antwoord
Schrijf op papier wat je hebt geleerd over dit begrip/ jaartal of persoon. 
Dit is de essentie van jouw antwoord. 
Begin je antwoord met het herhalen van de kern van de vraag.
3. Conclusie / Check
Verbind de bron en het begrip/gebeurtenis met elkaar in je antwoord.
Lees de vraag nog eens goed door. 

Let op! Bij een ongeschreven bron staat het antwoord vaker bij de bron. Bij een geschreven bron staat het vaker in de bron.

Slide 16 - Slide

2. Bronnen
  • De betrouwbaarheid van de bron
Wie heeft de bron geschreven en met welk doel?

Voorbeeld Koude oorlog:
communist tekent een kapitalist   <>   communist tekent een communist
kapitalist tekent een kapitalist        <>   kapitalist tekent een communist

Slide 17 - Slide

Bronnen
Leg met gebruik van de bron uit waarom deze foto een symbool is van de Holocaust.  

  1. Herhaal de vraag
  2. Ik zie... (gebruik van de bron)
  3. Dat betekend... (gebruik van begrippen en geven van context)
  4. Daarom... (conclusie en beantwoording vraag)
  1. Lees eerst goed de vraag door
  2. Gebruik een deel van de vraag in je antwoord
  3. Beantwoord de vraag met gebruik van begrippen.
  4. Conclusie: 'Dus....'

Slide 18 - Slide

3. Multiple Choice
Basis
  • onderstreep de kerngegevens. Lees de vraag !! niet de antwoorden!
Antwoord
  • Bedenk zelf wat het antwoord zou moeten zijn
Check
  • Welk antwoordmogelijkheid past het best bij jouw eigen antwoord.

Slide 19 - Slide

4. Historische volgorde
Basis
  • bepaal per bron, begrip of omschrijving wanneer het (ongeveer) was
Antwoord
  • Schrijf op je blaadje de antwoordvolgorde.
Check
  • streep de antwoorden op je examen weg om te controleren.

Slide 20 - Slide

Hoe worden vragen bij het examen Geschiedenis gesteld?

Slide 21 - Slide

Taal in de vraag
Leg uit
  • waardoor...
  • waarom...
  • welk(e)...
  • met een of twee voorbeelden...

Slide 22 - Slide

Taal in de vraag
Noem
 
Geef
  • een kenmerk...
  • een reden of motief...
  • een argument...
  • een voorbeeld uit...
  • een/dit begrip...
  • een overeenkomst...
  • een verschil...
  • per onderdeel aan...
  • per omschrijving aan...
  • een verklaring...

Slide 23 - Slide

Taal in de vraag
Let op!
  • oorzaken of gevolgen...
  • voorbeelden of voordelen...
  • kies uit...
  • verschijnsel...
  • andere (voorbeelden)...
  • bruikbaar of niet bruikbaar...
  • betrouwbaar of niet betrouwbaar...
  • politiek of historisch (argument)...
  • theorie of praktijk...

Slide 24 - Slide

Taal in de vraag
Welk(e)
  • kenmerk(en) hoort/ horen...
  • standpunt(en) hoort/ horen...
  • afbeelding(en) hoort/ horen...
  • voorbeeld(en) hoort/ horen...
  • gebeurtenis(sen) hoort/horen...

Slide 25 - Slide

Na het examen:
  • Kijk uit met het thuis 'nakijken' van je examen: eigenlijk alleen de gesloten vragen kun je nakijken...
  • Geef jezelf niet 'zomaar' punten bij open vragen...
  • Ga het puntentotaal niet op een site invoeren voor een voorlopig cijfer...écht volkomen zinloos...
  • Niet bij je leraar vragen of je het goed hebt gemaakt: hij kan en mag niets zeggen...
Het klinkt misschien een beetje flauw, maar jouw geschiedenisleraar heeft minimaal 4 jaar gestudeerd om les te mogen geven en/of je examen na te kijken. En dan nog moet hij soms heel goed nadenken over jouw antwoord én advies vragen aan een andere leraar. 

Door even het antwoordmodel van het examen erbij pakken en jouw antwoorden vergelijken ("Dit heb ik ook ongeveer geantwoord..."), reken je jezelf misschien wel veel te rijk. 

En dan de sites waarop je je punten kunt invoeren voor een cijfer. Deze sites gaan uit van een normering tussen de 0,0 en de 2,0. Dit betekent ongeveer dat het cijfer dat je hieruit krijgt 2 hele punten kan verschillen. Dus bijvoorbeeld tussen een 5,0 en een 7,0! En dan ga je nog steeds uit van punten die je jezelf hebt gegeven...

En niet geheel onbelangrijk: de normering van vorig jaar is weer anders dan dit jaar!

Deze wijze van normering geldt overigens voor al jouw examens!
!

Slide 26 - Slide

Wat vind je nog moeilijk?
Oefenen, oefenen, oefenen!

Slide 27 - Mind map