être, avoir, aller, faire

zijn - être
ik ben - je suis
jij bent - tu es
hij/zij/men is - il/elle/on est
wij zijn - nous sommes
jullie zijn/u bent - vous êtes
zij zijn - ils / elles sont
1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

zijn - être
ik ben - je suis
jij bent - tu es
hij/zij/men is - il/elle/on est
wij zijn - nous sommes
jullie zijn/u bent - vous êtes
zij zijn - ils / elles sont

Slide 1 - Slide

hebben - avoir
ik heb - j'ai
jij hebt - tu as
hij/zij/men heeft - il/elle/on a
wij hebben - nous avons
jullie hebben/u heeft- vous avez
zij hebben - ils/elles ont

Slide 2 - Slide

gaan - aller
ik ga - je vais
jij gaat - tu vas
hij/zij/men gaat - il/elle/on va
wij gaan - nous allons
jullie gaan/u gaat - vous allez
zij gaan - ils / elles vont

Slide 3 - Slide

doen (maken)- faire
ik doe - je fais
jij doet - tu fais
hij/zij/men doet - il/elle/on fait
wij doen - nous faisons
jullie doen/u doet - vous faites
zij doen - ils/elles font

Slide 4 - Slide

Wat is de vertaling van
doen/maken
A
aller
B
avoir
C
être
D
faire

Slide 5 - Quiz

Wat is de vertaling van
hebben
A
aller
B
avoir
C
être
D
faire

Slide 6 - Quiz

Wat is de vertaling van
gaan
A
aller
B
avoir
C
être
D
faire

Slide 7 - Quiz

Wat is de vertaling van
zijn
A
aller
B
avoir
C
être
D
faire

Slide 8 - Quiz

hij doet

Slide 9 - Open question

jullie hebben

Slide 10 - Open question

ik ben

Slide 11 - Open question

zij (m) gaan

Slide 12 - Open question

wij doen

Slide 13 - Open question

zij (v) hebben

Slide 14 - Open question

jullie zijn

Slide 15 - Open question

ik ga

Slide 16 - Open question