Passé composé van "voir" =
hulpwerkwoord vorm van
avoir +
volt. deelw. vu
j'ai
vu = ik heb gezientu as vu = jij hebt gezien
il / elle a vu = hij / zij heeft gezien
nous avons vu = wij hebben gezien
vous avez vu = jullie hebben gezien, u heeft gezien
ils / elles ont vu = zij hebben gezien