donderdag 24 september

Klassenregels
Je mobiel en oordopjes zijn uit het zicht.
Je Ipad ligt plat op tafel, tenzij anders aangegeven.
De Ipad wordt alleen gebruikt voor lesdoeleinden.
Je jas hangt op de gang.
Als de docent praat, ben je stil. Je steekt je vinger op als je iets wilt zeggen.
Je eet en drinkt niet tijdens de les.
Je hebt een actieve werkhouding.
Je hebt je leerwerkboek en leesboek mee en maakt je huiswerk.



1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Klassenregels
Je mobiel en oordopjes zijn uit het zicht.
Je Ipad ligt plat op tafel, tenzij anders aangegeven.
De Ipad wordt alleen gebruikt voor lesdoeleinden.
Je jas hangt op de gang.
Als de docent praat, ben je stil. Je steekt je vinger op als je iets wilt zeggen.
Je eet en drinkt niet tijdens de les.
Je hebt een actieve werkhouding.
Je hebt je leerwerkboek en leesboek mee en maakt je huiswerk.



Slide 1 - Slide

Herhalen:
Ik kan de volgende woordsoorten benoemen:
lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, bezittelijk voornaamwoord, persoonlijk voornaamwoord,
hoofdtelwoord en rangtelwoord.
Ik herken het hulpwerkwoord en het zelfstandig werkwoord.

Slide 2 - Slide

Lidwoord: de, het, een
Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over het zelfstandig naamwoord: De mooie lucht. De lucht is mooi.
Zelfstandig naamwoord: mensen, dieren, planten en dingen,
zoals fiets, feestdag, orchidee en raam.

Slide 3 - Slide

voorzetsel
......de kast of .....het feest
op, in, voor, achter de kast
na, voor, tijdens het feest

werkwoord
doewoorden, zoals lopen, fietsen, werken, balen

Slide 4 - Slide

persoonlijk voornaamwoord
ik
jij/je
hij/zij/het/u

wij/we
jullie 
zij/ze
bezittelijk voornaamwoord
mijn/m'n boek
jouw/je boek
zijn/z'n/haar/d'r/uw boek

ons boek/onze hond
jullie/uw boek
hun boek

Slide 5 - Slide

Hoofdtelwoord

een 
twee
drie
veel
alle
2020


Rangtelwoord

eerste
tweede
derde
meeste

Slide 6 - Slide

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Welke
dj
treedt
morgen
hier
op
tijdens
het
festival?

Slide 7 - Drag question

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
persoonlijk vnw
bezittelijk vnw
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
bijvoeglijk nw
De
rare
man
in
de
auto
lacht

Slide 8 - Drag question

Sleep de woorden naar je juiste categorie woordsoorten.
lw
znw
bnw
vz
ww
De
eekhoorn
klom
in
de
hoge
boom.

Slide 9 - Drag question

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
persoonlijk vnw
bezittelijk vnw
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
Zij
willen
op
jouw
fiets

Slide 10 - Drag question

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
werkwoord
bezittelijk vnw
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
bijvoeglijk nw
De
rare
man
in
de
auto
lacht

Slide 11 - Drag question

Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Staat er maar één werkwoord in een zin? Dan is dit het zelfstandig werkwoord (zww).
Het zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke betekenis en kan zonder hulp van andere werkwoorden het werkwoordelijk gezegde vormen.

Slide 12 - Slide

Staat er meer dan één werkwoord in de zin? Dan is minstens één van de werkwoorden altijd een hulpwerkwoord (hww). De naam zegt het al: dit werkwoord helpt het zelfstandig werkwoord, het heeft zelf geen duidelijke betekenis.
In zinnen met een hulpwerkwoord is het zelfstandig werkwoord vaak een voltooid deelwoord of een infinitief.

Slide 13 - Slide

hww of zww?

Ik ga op vakantie.
A
hww
B
zww

Slide 14 - Quiz

Ik ben gisteren op een verjaardag geweest.
zww?
A
ben
B
geweest

Slide 15 - Quiz

Hij heeft snoep uitgedeeld.
zww
A
heeft
B
uitgedeeld

Slide 16 - Quiz

Hij is van zijn stoel gevallen.
zww?
A
is
B
gevallen

Slide 17 - Quiz

Hij liep over het strand.
zww
A
liep
B
strand

Slide 18 - Quiz

(Huis)werk
Je kunt paragrafen afmaken, verbeteren of digitaal oefenen van leestekens (vooral aanhalingstekens).

Slide 19 - Slide