12.2 Voedingsmiddelen en voedingsstoffen

12.2 Voedingsmiddelen en voedingstoffen
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

12.2 Voedingsmiddelen en voedingstoffen

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
12.2.1 Je kunt de functies van voedingsstoffen en voedingsvezels in voedingsmiddelen noemen.
12.2.2 Je kunt zes groepen voedingsstoffen met hun functies en kenmerken noemen.


Slide 2 - Slide

Voedingsmiddelen
Alle producten die je eet en drinkt noem je voedingsmiddelen.

Twee varianten:
  • Plantaardig 
  • Dierlijk

Slide 3 - Slide

Plantaardig
Veel voedingsmiddelen komen van planten. Dat zijn plantaardige voedingsmiddelen. Meestal eet je niet de hele plant, maar een deel ervan. Delen van planten zijn wortels, stengels, bladeren, vruchten en zaden

Slide 4 - Slide

Dierlijk
Er zijn ook dierlijke voedingsmiddelen. Als je vlees eet, eet je een deel van een dier. Je kunt ook producten van dieren eten, zoals eieren en melk. Van melk worden zuivelproducten gemaakt, zoals boter, kaas en yoghurt. Ook dat zijn dierlijke voedingsmiddelen.

Slide 5 - Slide

Plantaardig in plaats van dierlijk

Er zijn producten die dierlijk lijken maar niet van dieren afkomen. Bijvoorbeeld halvarina, of Sojamelk.

Slide 6 - Slide

Voedingsstoffen 
In voedingsmiddelen zitten voedingsstoffen (hele kleine stukjes uit ons voedsel wat ons lichaam voor verschillende doeleinden gebruikt). 
In de meeste voedingsmiddelen komen alle groepen voedingsstoffen voor. Vlees bevat voornamelijk eiwitten, maar heeft ook vitaminen en mineralen en vet. 

Voedingsmiddelen
Voedingsstoffen

Slide 7 - Slide

Zes groepen voedingsstoffen

Er zijn zes groepen voedingsstoffen:
• eiwitten
• koolhydraten
• vetten
• water
• mineralen
• vitaminen


Slide 8 - Slide

Voedingsstoffen
Voedingsstoffen zijn stoffen die je lichaam nodig heeft voor energie, groei en herstel. 

Voedingsstoffen kunnen vier functies hebben:
  • Brandstof 
  • Bouwstof 
  • Reservestof 
  • Beschermende stof


Slide 9 - Slide

Brandstoffen gebruik je om energie van te krijgen. Jouw lichaam verbrandt deze stoffen zodat je kunt bewegen, warm blijfen of leren. Hoe meer je beweegt, hoe meer energie je nodig hebt. 
Koolhydraten en vetten zijn de belangrijkste brandstoffen. Cellen kunnen ook eiwitten verbranden. 
Bouwstoffen zijn de stoffen die je lichaam nodig heeft om nieuwe cellen te maken. Ze zorgen voor groei, sporters en bodybuilders gebruiken dit veel om meer spieren te krijgen     . Of pubers in de groei!       Maar ook voor het genezen van wonden. 
 Alle voedingstoffen zijn bouwstoffen. 


Slide 10 - Slide

Reservestoffen 
worden opgeslagen in jouw lichaam totdat deze het nodig heeft. 
Koolhydraten en vetten zijn reservestoffen. Eiwitten zijn geen reservestoffen. 
Beschermende stoffen 
zorgen ervoor dat je lichaam gezond blijft. Mineralen en vitaminen. Bv. fluoride in tandpasta, of jood in zout. 

Slide 11 - Slide

Eiwitten
Eiwitten zijn ten eerste bouwstoffen. Cellen worden grotendeels gemaakt door eiwitten. Enzymen zijn ook eiwitten. Ze zijn dus nodig voor het vormen van cellen (bijv. spiercellen). Wat er over is wordt gebruikt als brandstof. Je lichaam slaat geen eiwitten op, ze kunnen dus niet als reservestof gebruikt worden. 
Ze zitten veel in vlees, vleesvervangers en eieren.

Slide 12 - Slide

Koolhydraten
Suiker en zetmeel zijn koolhydraten. Plantaardige voedingsmiddelen bevatten koolhydraten, dierlijke voedingsmiddelen veel minder. 
Koolhydraten zijn belangrijke brandstoffen: ze leveren energie. Suikers en zetmeel worden verteerd tot glucose, glucose wordt in de cellen verbrand. Is er veel over dan wordt het opgeslagen als glycogeen of als vet (reservestof).

Slide 13 - Slide

Vetten
Vetten zijn een hele goede brandstof, maar worden ook gebruikt als bouwstof en worden snel opgeslagen als reservestoffen. Er zijn 2 type vetten:
Onverzadigde vetten: De plantaardige, vloeibare vetten (vis, noten, olijfolie). Worden vooral gebruikt als bouwstof (de celmembraan heeft deze nodig)
Verzadigde vetten: Zijn dierlijke vetten. Dienen vooral als brandstof. 
In vetten zitten de vitamines A, D en E. 

Verzadigde vetten zijn verkeerde vetten. Ze geven kans op hart en vaatziekten. Je kan deze beter vervangen met onverzadigde vetten (bijv. margarine ipv boter)

Slide 14 - Slide

Water
Je lichaam bestaat voor ongeveer 60% uit water. Water is de belangrijkste bouwstof voor het lichaam en water speelt een belangrijke rol bij het vervoeren van andere stoffen in het lichaam. Bloed en cytoplasma bestaan voor een groot deel uit water. Je verliest de hele dag water (zweten en plassen) dat moet weer aangevuld worden. In voedingsmiddelen zit ook water, in fruit en verse groenten zit bv. veel water. 

Slide 15 - Slide

Mineralen
Mineralen in ons lichaam zijn vooral bouwstoffen en beschermende stoffen. Het zijn zouten, bijvoorbeeld kalk, natrium, ijzer en magnesium. 
Kalk: botten
Fluoride: gebit
Ijzer: rode bloedcellen 

Slide 16 - Slide

Vitaminen
Vitaminen zijn de belangrijkste beschermende stoffen. 
Er zijn er erg veel en zorgen dus dat je gezond blijft.
A, B, C, D en K. 
In verschillende voedingsmiddelen zitten verschillende vitaminen. In fruit zit vit C, in vis vit D, in vlees vit A. Je moet dus gevarieerd eten. 

Slide 17 - Slide

Je hebt alle groepen voedingsstoffen nodig om gezond te blijven. Vooral een tekort aan mineralen en vitaminen kan ziekte veroorzaken. Mineralen en vitaminen zijn beschermende stoffen.
Bijv. Scheurbuik

Slide 18 - Slide

Voedingsvezel
Voedingsvezel (of vezels) is een verzamelnaam voor stoffen uit planten die je lichaam niet kan verteren. Vezels zitten vooral in groente, fruit, aardappelen, volkorenbrood, peulvruchten, noten en ontbijtgranen . Ze zorgen voor een verzadigd gevoel (verzadigd = het gevoel dat je genoeg hebt gegeten). Voedingsvezel is nodig voor een goede darmwerking. Als je niet genoeg vezels eet kun je last krijgen van verstopte darmen. 

Slide 19 - Slide

Aan het werk! Biologie

Wat? 12.2 Voedingsmiddelen en voedingstoffen - opdrachten 1 t/m 9

Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Begin aan je Samenvatting!

timer
1:00

Slide 20 - Slide

Quizje?

Slide 21 - Slide

Sleep het voedingsmiddel naar de juiste voedingsstof
eiwit
koolhydraat
Vet
water

Slide 22 - Drag question

Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
Voedingsmiddel
Voedingsstof
Voedingsvezel
Alle onverteerbare stoffen in plantaardig voedsel.
Bruikbare bestandsdelen uit voedingsmiddelen.
Alle producten die je eet of drinkt.

Slide 23 - Drag question

Je van je fiets ben gevallen en een schaafwond hebt. 
Brandstof die je niet gebruikt wordt opgeslagen voor later. 
op school verbruiken je hersenen  veel energie.
houdt je lichaam gezond. 
brandstof
bouwstof
reservestof
beschermende stof

Slide 24 - Drag question

Wat is een voedingsmiddel?
A
eiwit
B
vet
C
koekje
D
koolhydraten

Slide 25 - Quiz

Wat zijn voedingsstoffen?
A
Wat je gewend bent te eten, hoe je eet en wanneer je dat doet
B
Alles wat je eet of drinkt
C
Bruikbare bestandsdelen van voedingsmiddelen
D
Alle onverteerbare stoffen in plantaardig voedsel, die de spieren in je darmen activeren

Slide 26 - Quiz

groepen voedingsstoffen
voedingsstoffen
brandstof
bouwstof
beschermende stof
koolhydraten, vetten

koolhydraten, eiwitten, vetten
mineralen, water


vitaminen
mineralen

Slide 27 - Drag question

Wat is een voedingsmiddel?
A
Alle onverteerbare stoffen in plantaardig voedsel
B
Alles wat je eet of drinkt
C
Alle bruikbare bestandsdelen uit voedingsstoffen

Slide 28 - Quiz

25. Vul de tabel over twee voedingsstoffen in door aan te geven wat voor soorten voedingsstoffen ze zijn
Voedingsstoffen
Brandstof
Bouwstof
Reserve
stof
Beschermende stof
Koolhydraten
Mineralen
Ja
Nee
Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee

Slide 29 - Drag question

Ja
Nee
Zijn deze roerbakblokjes een dierlijk voedingsmiddel?
Is het gezond om veel verzadigd vet te eten?
Is keukenzout een voorbeeld van een mineraal?

Slide 30 - Drag question