Afsluiting jaar 2, les 1


Welkom!

Voorbereiding jaar 3, les 1
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson


Welkom!

Voorbereiding jaar 3, les 1

Slide 1 - Slide

koppelteken
Samenstellingen schrijf je in principe aan elkaar.
bijvoorbeeld:
voetbal + competitie = voetbalcompetitie
tentamen + stress =  tentamenstress

Slide 2 - Slide

koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken als er klinkers botsen, die ook samen een klank kunnen vormen.
bijvoorbeeld:
auto + ongeluk = auto-ongeluk 

Slide 3 - Slide

koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken bij aardrijkskundige namen
bijvoorbeeld:
Zuid + Holland = Zuid-Holland

Slide 4 - Slide

koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken bij de voorvoegsels:
anti-, oer-, on- en pro- alleen als er een hoofdletter na komt.

bijvoorbeeld: oer-Hollands 

Slide 5 - Slide

Koppelteken
Sleep naar de goede plek.

WEL een koppelteken

NIET een koppelteken, aan elkaar.
Noord Brabant
tbs kliniek
koppel teken
baseball kaart

Slide 6 - Drag question

Koppelteken of geen koppelteken?
A
Zuidamerikaans
B
Zuid-Amerikaans
C
Zuid Amerikaans

Slide 7 - Quiz

Koppelteken of geen koppelteken?
A
18 jarige
B
18-jarige

Slide 8 - Quiz

Koppelteken of geen koppelteken?
A
astma-aanval
B
astmaaanval

Slide 9 - Quiz

Sleep de woorden naar het koppelteken of naar geen koppelteken
-
geen koppelteken
non  actief
milieu  activist
vmbo  leerling
havo  leerling

Slide 10 - Drag question

Koppelteken of geen koppelteken?
A
mbo student
B
mbo-student
C
mbostudent

Slide 11 - Quiz

Koppelteken of geen koppelteken?
A
niet roker
B
niet-roker

Slide 12 - Quiz

Koppelteken of geen koppelteken?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 13 - Quiz

Het trema
  • Je gebruikt een trema (puntjes) als je het woord verkeerd kan lezen.
  • Bij de volgende combinaties van klinkers:
  • aa, ae, ai, au, ee, ei, eu, oe, oi, oo, ou, ui en uu.

Slide 14 - Slide

Voorbeelden trema:
  • Azië
  • patiënt
  • geëerd
  • knieën
  • zeeën

Slide 15 - Slide

Hoe schrijf je: drieentwintig
A
drie-en-twintig
B
drieëntwintig
C
drietwintig
D
drieeentwintig

Slide 16 - Quiz

Hoe schrijf je: beinvloeden
A
be-invloeden
B
beïnvloedden
C
beïnvloeden
D
beinvloeden

Slide 17 - Quiz

Hoe schrijf je: onderzeeer
A
onderzeeeer
B
onderzeeër
C
onder-zeeër
D
onder-zee-er

Slide 18 - Quiz

Hoe schrijf je: geinteresseerd
A
geinteresseerd
B
geïntereseerd
C
ge-interesseerd
D
geïnteresseerd

Slide 19 - Quiz

Hoe schrijf je: autoonderdelen
A
autoonderdelen
B
auto-onderdelen
C
autonderdelen
D
autoönderdelen

Slide 20 - Quiz

Hoe schrijf je: astmaaanval
A
astmaanval
B
astmaáanval
C
astma-aanval
D
stamaanval

Slide 21 - Quiz

Hoe schrijf je: stereoinstallatie
A
stereo-installatie
B
stereoinstalatie
C
stereoïnstalatie
D
stereo-instalatie

Slide 22 - Quiz

Woordzoeker

Slide 23 - Slide