Les 3 weil denn um am im uitnodiging schrijven briefkaart

Er geht nicht mit, weil es regnet.

weil= ....
A
omdat
B
want
C
daarom
1 / 24
next
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Er geht nicht mit, weil es regnet.

weil= ....
A
omdat
B
want
C
daarom

Slide 1 - Quiz

´omdat´ betekent...
A
weil
B
dadurch
C
nämlich
D
denn

Slide 2 - Quiz

Ich mache meine Hausaufgaben, denn ich liebe Schule!
denn =
A
omdat
B
opdat
C
want
D
daarom

Slide 3 - Quiz

want =
A
want
B
denn
C
also
D
weil

Slide 4 - Quiz

Schrijf in het Duits
Lieve Benno,

Slide 5 - Open question

Schrijf in het Duits de zin na de aanhef:
Hoe gaat het met jou? (denk aan hoofdletters of kleine letters)

Slide 6 - Open question

Ich bleibe zu Hause, _____ ich bin krank.
A
weil
B
denn

Slide 7 - Quiz

Ich kann nicht kommen, .... ich krank bin.
A
denn
B
weil

Slide 8 - Quiz

…….. Frühling scheint die Sonne
A
im
B
am
C
um

Slide 9 - Quiz

...Montag gehen wir ins Kino
A
Am
B
Um
C
Im
D
Über

Slide 10 - Quiz

Hoe vertaal je 'op zaterdag'?
A
im Samstag
B
um Samstag
C
am Saterdag
D
am Samstag

Slide 11 - Quiz

Vertaal: op zaterdag

Slide 12 - Open question

Wir fahren .... Haarlem.
A
zu
B
nach
C
in
D
im

Slide 13 - Quiz

Wir gehen .... Kino/Museum/Theater.
A
ums
B
an das
C
nach dem
D
ins

Slide 14 - Quiz

Hoe sluit je een informele kaart/brief af?
A
Tschüß
B
Liebe Grüße
C
Guten Tag
D
Freundliche Grüße

Slide 15 - Quiz

Na Tschüß/Liebe Grüße schrijf ik...
A
een komma en mijn voornaam
B
een komma en mijn voor- en achternaam
C
geen komma en mijn voornaam
D
geen komma en mijn voor- en achternaam

Slide 16 - Quiz

Wat betekent 'zuerst'
A
de eer
B
eerst
C
te serieus
D
zuur

Slide 17 - Quiz

Wat betekent 'danach'
A
toen
B
toch
C
bedanken
D
daarna

Slide 18 - Quiz

Hoe zeg je
'Ik ga op de fiets naar school'?
A
Ich fahre mit dem Rad zur Schule
B
Ich gehe auf das Fahrfiets nach Schule
C
Ich fahre mit dem Rad nach Schule
D
Ich fahre auf dem Rad zur Schule

Slide 19 - Quiz

Vertaal:
'De route is saai.'
A
Die Strecke ist seit.
B
Die Route geht zur Seite.
C
Die Strecke geht zur Seite.
D
Die Strecke ist langweilig.

Slide 20 - Quiz

Deutschland

Slide 21 - Slide

Je schrijft een kaartje aan je vriend/in in Duitsland.



• Schrijf de aanhef bovenaan.
• Vraag hoe het met hem/haar gaat.
• Zeg dat jullie in Duitsland zijn.
* Zeg dat jullie op zaterdag eerst gaan wandelen en daarna naar de bioscoop gaan.
Zeg dat je met de fiets naar de bioscoop gaat.
Zeg dat de route erg mooi is.
•Zeg dat je niet naar het feest kan komen omdat je op vakantie bent (im Urlaub).
• Sluit netjes af.

Slide 22 - Slide


Slide 23 - Open question

Vertaal:
De route is saai. (Schrijf ook de punt mee)

Slide 24 - Open question