Herhaling taalbeschouwing

Onderwerp
= Over wie of wat wordt iets gezegd?
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsLager onderwijs

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Onderwerp
= Over wie of wat wordt iets gezegd?

Slide 1 - Slide

Herhaling taalbeschouwing

Slide 2 - Slide

Wat is het onderwerp?
Steven en Nora zitten op een bankje.

Slide 3 - Open question

Wat is het onderwerp?
Om twaalf uur zien ze elkaar weer.

Slide 4 - Open question

Wat is het onderwerp?
Mijn vrienden en ik gaan morgen naar zee.

Slide 5 - Open question

Waar-deel
= een plaats

Slide 6 - Slide

Waar-deel
Steven en Nora zitten op een bankje.

Slide 7 - Open question

Waar-deel
Ze lopen om half 9 snel naar de rij.

Slide 8 - Open question

wanneer-deel
= een tijdsaanduiding

Slide 9 - Slide

Wanneer-deel
Tijdens de les zien ze elkaar niet meer.

Slide 10 - Open question

Wanneer-deel
Steven drinkt cola voor de bel gaat.

Slide 11 - Open question

Soorten vragen
1) Open vraag
Beginnen met een vraagwoord (wie/wat...).

2) Gesloten vraag
Beginnen met een werkwoord.
Kan je beantwoorden met ja/nee.

Slide 12 - Slide

Hou jij van taal?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 13 - Quiz

Zit je in het vierde leerjaar?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 14 - Quiz

Welke talen spreken je ouders?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 15 - Quiz

Wat is je lievelingseten?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 16 - Quiz

Eet je graag spruitjes?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 17 - Quiz

Wie van jullie is een sloddervos?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 18 - Quiz

Heb jij een goed karakter?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 19 - Quiz

Wat doe jij het liefst op school?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 20 - Quiz

Wanneer ga jij voetballen?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 21 - Quiz

Heb je broers of zussen?
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 22 - Quiz