M1n week 23 les 1

Nederlands week 23
Zorg dat je pen en papier bij je hebt liggen, mocht je iets willen opschrijven.
Er worden vragen gesteld die je moet beantwoorden tijdens deze les, dus zorg dat je actief mee doet. Alleen dan meld ik je aanwezig in Magister.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Nederlands week 23
Zorg dat je pen en papier bij je hebt liggen, mocht je iets willen opschrijven.
Er worden vragen gesteld die je moet beantwoorden tijdens deze les, dus zorg dat je actief mee doet. Alleen dan meld ik je aanwezig in Magister.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Tegenwoordig deelwoord
TD = infinitief +d
VD = altijd met hebben/zijn/worden

Slide 3 - Slide

Hoe vorm je het tegenwoordig deelwoord?
A
persoonsvorm + d
B
infinitief + d
C
voltooid deelwoord + d
D
werkwoordelijk gezegde + d

Slide 4 - Quiz

Sleep de juiste vorm naar de zin.
Jasper gaat de hele dag wandelen.
Jasper heeft de hele dag gewandeld.
Wandelend komt Jasper de dag door.
td
infinitief
vd

Slide 5 - Drag question

Welk woord is een tegenwoordig deelwoord?
A
lacht
B
lachend
C
gelachen
D
lachen

Slide 6 - Quiz

Kies het tegenwoordig deelwoord van: dragen
A
draag
B
dragen
C
dragend

Slide 7 - Quiz

Fluitend ging hij aan de slag.
Wat is het tegenwoordig deelwoord?
A
slag
B
ging
C
fluitend
D
hij

Slide 8 - Quiz

Is het woord in hoofdletters wel of geen td:

Jacques heeft dat voor de hele klas BEPAALD.
A
wel td
B
geen td

Slide 9 - Quiz

Is het woord in hoofdletters wel of geen td:

Peter wil graag bij je LANGSKOMEN na zijn vakantie.
A
wel td
B
geen td

Slide 10 - Quiz

Is het woord in hoofdletters wel of geen td:

Al SNOTTEREND zat hij voor de tv.
A
wel td
B
geen td

Slide 11 - Quiz

Noem een eigenschap van een bijvoeglijk naamwoord en geef een voorbeeld

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Schrijf nu een lidwoord, een stoffelijk bn en een zn op.

Slide 16 - Open question

Het tegenwoordig deelwoord (td) 
als bijvoeglijk naamwoord (bn)

de slapende leerling
het dansende meisje
een joelende menigte

Slide 17 - Slide

3

Slide 18 - Video

00:16
Schrijf een 'het'-woord en schrijf ook een heel werkwoord op.

Slide 19 - Open question

00:47
De fluitende man stak de straat over.
Zet nu een ander bn in deze zin.

Slide 20 - Open question

01:01
1. Schrijf een het-woord en een ww op. 2. Verander het ww naar een td.
3. Verander 'het' naar 'een' + td + zn.

Slide 21 - Open question

Tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Welke is onjuist gespeld?
FOUT
een lachent kind
een lachend kind

Slide 22 - Drag question

ONTHOUD!
Een het-woord dat verandert naar een een-woord heeft dus nooit een -e achter het bn.
het monster --> een rennend monster
het kind --> een huilend kind

Slide 23 - Slide

Tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Welke is onjuist gespeld?
FOUT
een slapend kat
een slapende kat

Slide 24 - Drag question

Tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Welke is onjuist gespeld?
FOUT
een ijverig meisje
een ijverige meisje

Slide 25 - Drag question

Tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Welke is onjuist gespeld?
FOUT
een stevig maaltijd
een stevige maaltijd

Slide 26 - Drag question

PPT op Teams
De powerpresentaties met uitleg kun je vinden op Teams, op dezelfde plek waar de weekplanners staan.

Slide 27 - Slide

Tot volgende week!
Fijn dat je aanwezig was!

Slide 28 - Slide