Emoties

H7: Emoties








Leerkracht: Janne Houben 
Vak: Gedragswetenschappen 2de graad
Academiejaar: 2024-2025
1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H7: Emoties








Leerkracht: Janne Houben 
Vak: Gedragswetenschappen 2de graad
Academiejaar: 2024-2025

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
1. De leerling legt het begrip emotie uit, kan de basisemoties herkennen en kan hieraan voorbeelden koppelen uit zijn/haar eigen leven. 

 2. De leerling benoemt en beschrijft de drie componenten van emoties: cognitieve, fysiologische en gedragscomponent. 

3. De leerling herkent de drie componenten van emoties in een gesimuleerde of echte situatie. 

4. De leerling kan voorbeelden geven van de drie componenten van emoties in een gesimuleerde of echte situatie. 

 5. De leerling beschrijft hoe de cognitieve, fysiologische en gedragsmatige componenten elkaar beïnvloeden in een gesimuleerde of echte situatie.

Slide 2 - Slide

Lesinhoud
1. Definitie 'emotie' (herhaling)
2. Drie componenten van emoties
- Cognitieve component
- Fysiologische component
- Gedragscomponent
3. Samenwerking drie componenten


Slide 3 - Slide

Welke emoties ken je?

Slide 4 - Mind map

Definitie emotie
Een emotie is een kortdurende en intense reactie op een prikkel die we belangrijk vinden.
=> prikkel in heden en/of verleden

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Opdracht basisemoties
Instructie opdracht basisemoties: 

Neem je werkboek pagina 4. 
Denk na over wat jou blij, boos, bang of verdrietig maakt. 
Zoek minstens één voorbeeld per emotie. 
Vul in in je werkboek. 
Je mag voor deze opdrachten samenwerken met je naaste buur.

Slide 7 - Slide

Denk na over wat jou blij, boos, bang en verdrietig maakt.

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Video

Opdracht filmpje emoties
Instructie opdracht filmpje emoties:

Bekijk het filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=kc7IW1VtrEE
Wanneer het filmpje gedaan is, 
bespreek je in groepjes van vier de volgende vragen: 

- Wat zou Caro denken en voelen?
- Wat gebeurt er in haar lichaam? 
- Hoe reageert zij? Wat doet ze?

Vul in in je werkboek op pagina 5. Je krijgt hiervoor 5 minuten de tijd. 

Slide 10 - Slide

Drie componenten van emoties
1. Cognitieve component : gedachten en gevoelens
2. Fysiologische component : lichaam
3. Gedragscomponent : gedrag/expressie

Slide 11 - Slide

Cognitieve component
Gedachten, gevoelens en beoordeling

De cognitieve component bestaat uit gedachten, gevoelens en een beoordeling van de situatie. Je merkt bijvoorbeeld een grommende hond op, schat de situatie in als gevaarlijk en ervaart een onprettig gevoel. Je kan ook denken dat je dit wel lief of schattig vindt en een prettig gevoel ervaren. 


Slide 12 - Slide

Fysiologische component
Het lichaam

Bij emoties horen ook lichamelijke veranderingen, die door je zenuwstelsel in gang worden gezet. Zo zorgen bepaalde emoties ervoor dat je hartslag en ademhaling versnellen of vertragen, dat je bloeddruk hoger of lager wordt … Dat leidt tot zichtbare reacties als zweten, blozen, kippenvel en huilen. De mate waarin je zenuwstelsel actief is, wordt ook wel arousal genoemd.

Slide 13 - Slide

Gedragscomponent
Expressie

Emoties lokken gedrag uit. Sommige emoties uiten zich via een heel herkenbare gezichtsuitdrukking. Ook via andere vormen van lichaamstaal tonen we onze emoties: roepen als je bang bent, je vuisten ballen als je boos bent, juichen van blijdschap … Het gaat over wat je doet. 


Slide 14 - Slide

Opdracht drie componenten
Instructie opdracht drie componenten: 

Neem je werkboek pagina 6. 
Werk de drie componenten van emoties uit in de volgende situaties. 
Noteer en werk per twee met je naaste buur. 

1. Je team wint bij het volleyballen.
2. Een vriendin vertelt roddels over je.
3. De leerkracht betrapt je op afkijken. Daarom krijg je een 0 op de toets.
4. ... (eigen situatie)

Slide 15 - Slide

Opdracht samenwerking componenten
Instructie opdracht samenwerking componenten (werkboek pagina 7): 

Maak groepjes van vier leerlingen. 
Trek om de beurt een situatiekaartje. Je mag ook zelf een situatie kiezen. 

1. Beeld met twee de situatie uit. De andere twee groepsleden raden welke situatie er wordt nagespeeld en welke emotie zichtbaar is. 

2. Beschrijf de drie componenten (fysiologisch, cognitief en gedrag) en leg uit de drie componenten elkaar beïnvloeden in deze situatie: 
 1. Cognitieve component: Welke gedachten komen in je op? Hoe beoordeel je de situatie? Wat voel je? 
2. Fysiologische component: Wat gebeurt er in je lichaam?
3. Gedragscomponent: Hoe reageer je? Welke gezichtsuitdrukking of lichaamstaal toon je? 

Wanneer je klaar bent, trek je een nieuw situatiekaartje (of kies je zelf een nieuwe situatie) en wissel je de rollen om. 

Slide 16 - Slide

Wat hebben we vandaag geleerd? 
Een emotie is een kortdurende en intense reactie op een prikkel die we belangrijk vinden => prikkel in heden en/of verleden. 

Drie componenten die samenwerken: 

1. Cognitieve component : gedachten, gevoelens en beoordeling ->
2. Fysiologische component : lichamelijke reactie -> 
3. Gedragscomponent : gedrag

Slide 17 - Slide

Welke drie componenten zijn van belang bij emoties?
A
Cognitief, gedragsmatig en sociaal
B
Fysiologisch, cognitief en gedragsmatig
C
Psychologisch, lichamelijk en cognitief
D
Gedragsmatig, psychologisch en fysiologisch

Slide 18 - Quiz

Je moet een presentatie geven in de klas.
Welke component hoort bij “Ik voel zenuwen in mijn buik en mijn handen zweten”?
A
Fysiologische component
B
Cognitieve component
C
Gedragsmatige component

Slide 19 - Quiz

Je moet een presentatie geven in de klas.
Welke component hoort bij “Ik probeer kalm te blijven en begin toch te praten”?
A
Fysiologische component
B
Cognitieve component
C
Gedragsmatige component

Slide 20 - Quiz

Je moet een presentatie geven in de klas.
Welke component hoort bij “Ik denk dat iedereen mij zal uitlachen als ik een fout maak”?
A
Fysiologische component
B
Cognitieve component
C
Gedragsmatige component

Slide 21 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een fysiologische reactie op angst?
A
Je loopt weg
B
Je krijgt een versnelde hartslag en begint te zweten
C
Je zegt dat je niet bang bent
D
Je denkt: 'Dit gaat mis!'

Slide 22 - Quiz

Welke van de volgende situaties is een voorbeeld van de cognitieve component van een emotie?

A
Je hart begint sneller te kloppen wanneer je zenuwachtig bent.
B
Je denkt: “Ik ga falen op deze toets en iedereen zal mij uitlachen.”
C
Je begint te huilen wanneer je slecht nieuws krijgt.
D
Je verstijft van angst wanneer je een enge hond ziet.

Slide 23 - Quiz

Welke van de volgende reacties is een voorbeeld van de gedragsmatige component van woede?

A
Versnelde ademhaling
B
De gedachte: “Dit is oneerlijk!”
C
Je stem verheffen en met je hand op tafel slaan
D
Buikpijn krijgen

Slide 24 - Quiz