1MH ww, ond & wwg

Nederlands
1MH
Susanne Blomsma
Sarah van Batenburg
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands
1MH
Susanne Blomsma
Sarah van Batenburg

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Programma




  • Huiswerk
  • Herhaling vorige les
  • Theorie grammatica
  • Aan de slag
  • Afsluiting
5 min.
30 min.
20 min.
Leerdoelen: 
Je leert deze woordsoorten en zinsdelen in een zin herkennen en benoemen:
- werkwoord en de werkwoordsvormen;
- werkwoordelijk gezegde;
- onderwerp.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
Iedereen af? 
Inleveren!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Uit welke drie onderdelen bestaat een tekst:

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Wat is een goede aanhef?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Hoe sluit je een e-mail netjes af?

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Grammatica: werkwoord 
Werkwoord = woordsoort

Zegt wat iemand doet, wat iets overkomt of wat er is gebeurd. 



Voorbeeld:
Marjan fietst naar school.
Harm viel gisteren van de trap. 

Slide 7 - Slide

Zinnen kennen minimaal één werkwoord .
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord --> dan is het belangrijk om te kunnen onderscheiden welk werkwoord welke vorm heeft. 
Grammatica: werkwoordsvormen
  • Persoonsvorm 
  • Infinitief
  • Voltooid deelwoord

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Werkwoordsvormen: persoonsvorm (pv)
Elke zin heeft een persoonsvorm (pv).
Zin ontleden? Je zoekt eerst de persoonsvorm!

Bij meerdere ww in een zin:
  • Getalproef
- De vogel woont in het vogelhuisje.

Slide 9 - Slide

Als je een zin gaat ontleden, zoek je altijd eerst de persoonsvorm. 

De persoonsvorm is de werkwoordsvorm die zal veranderen als je een getal- of tijdsproef zal uitvoeren.

Staat er één werkwoord in de zin? Dan is dit de persoonsvorm want zinnen hebben altijd een persoonsvorm.
Staan er meerdere werkwoorden in de zin? Dan kan je de getal- of tijdsproef doen om erachter te komen welk ww de pv is. 

NIET VRAGEND MAKEN= werkt niet met samengestelde zinnen
Werkwoordsvormen: persoonsvorm (pv)
Elke zin heeft een persoonsvorm (pv).

Bij meerdere ww in een zin:
  • Getalproef
- De vogel woont in het vogelhuisje.

  • Tijdproef
- Ik trek mijn jas aan. 

Slide 10 - Slide

De persoonsvorm is de werkwoordsvorm die zal veranderen als je een getal- of tijdsproef zal uitvoeren.

Staat er een werkwoord in de zin? Dan is dit de persoonsvorm want zinnen hebben altijd een persoonsvorm.
Staan er meerdere werkwoorden in de zin? Dan kan je de getal- of tijdsproef doen om erachter te komen welk ww de pv is. 
Werkwoordsvormen: infinitief (inf)
Hele werkwoord = infinitief (inf)

Voorbeeld:
Marjan wil morgen door het bos wandelen. 


Slide 11 - Slide

Dit is de vorm die ook in het woordenboek staat. Als er een infinitief in de zin staat, is een ander ww de pv. 
Wat is de infinitief in deze zin:

Mama en papa gaan morgen samen met opa en oma winkelen.
A
gaan
B
winkelen

Slide 12 - Quiz

Wat is hier de pv?

Voordoen met getal/tijdsproef --> Laten zien waarom het niet winkelen (inf) is. 
Werkwoordsvormen: voltooid deelwoord (vdw)
Voltooide tijd.

  • Vaak achteraan in een zin.
  • Kent een hulpwerkwoord: hebben of zijn
  • Beginnen vaak met: ge-, be-, ve-, her- of ont-

Voorbeeld: Mama en papa hebben gisteren met opa en oma een fiets gekocht. 

Slide 13 - Slide

Voltooide tijd betekent dat de actie vaak al afgelopen is. 
Wat is het voltooid deelwoord in deze zin:

Clara is in de zomer op vakantie naar Engeland geweest.
A
is
B
geweest

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Grammatica: werkwoordelijk gezegde (wwg)
Regel: Alle werkwoorden in een zin (ook de pv).

Voorbeelden:
Liam fietst naar school.
Josje heeft haar huiswerk gemaakt. 
De vogels vliegen in de winter naar het zuiden. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Grammatica: werkwoordelijk gezegde (wwg)
Regel: Alle werkwoorden in een zin (ook de pv).

Voorbeelden:
Liam fietst naar school.  --> wwg= fietst
Josje heeft haar huiswerk gemaakt.  --> wwg= heeft gemaakt
De vogels vliegen in de winter naar het zuiden.  --> wwg = vliegen

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Grammatica: werkwoordelijk gezegde (wwg)
Let op!  

De docent vraagt aan mij een woordenboek uit de kast te pakken.

Ik ben al tien minuten naar mijn etui aan het zoeken.

Slide 17 - Slide

Soms staat er ''te'' voor het hele werkwoord
Soms staat er ''aan het'' voor het hele werkwoord 
Dit hoort ook bij het wwg!!!

Bij een wwg kan ook ''te'' of ''aan het'' horen.
Grammatica: werkwoordelijk gezegde (wwg)
Let op! 

De docent vraagt aan mij een woordenboek uit de kast te pakken.
--> wwg= vraagt te pakken

Ik ben al tien minuten naar mijn etui aan het zoeken.
--> wwg= ben aan het zoeken 

Slide 18 - Slide

Soms staat er ''te'' voor het hele werkwoord

Soms staat er ''aan het'' voor het hele werkwoord 
Dit hoort ook bij het wwg!!!

Bij een wwg kan ook ''te'' of ''aan het'' horen.
Grammatica: werkwoordelijk gezegde (wwg)
Let op! 

Splitsbare werkwoorden:
Indy schrijft de goede antwoorden meteen op.

Opa haalt Chinees bij het restaurant om de hoek af. 

Slide 19 - Slide

De pv kan in sommige zinnen gescheiden voorkomen
Grammatica: werkwoordelijk gezegde (wwg)
Let op! 

Splitsbare werkwoorden:
Indy schrijft de goede antwoorden meteen op.
--> wwg= schrijft op (opschrijven)

Opa haalt Chinees bij het restaurant om de hoek af. 
--> wwg= haalt af (afhalen)

Slide 20 - Slide

De pv kan in sommige zinnen gescheiden voorkomen
Grammatica: onderwerp (ond)
Wie of wat iets doet OF wat er gebeurt.
Regel:  wie/wat + gezegde?
OF
Getalproef

Voorbeeld:
Harm-Jan heeft zijn diploma gehaald.
Martin en Jessica fietsen samen naar school. 



Slide 21 - Slide

Onderwerp, regel = wie/wat + gezegde

OF 

getalproef = verander het getal van de persoonsvorm, het getal van het onderwerp moet dan mee veranderen
Grammatica: onderwerp (ond)
Wie of wat iets doet OF wat er gebeurt.
Regel:  wie/wat + gezegde?
OF
Getalproef

Voorbeeld:
Harm-Jan heeft zijn diploma gehaald. --> ond = Harm-Jan
Martin en Jessica fietsen samen naar school.  --> ond = Martin en Jessica 



Slide 22 - Slide

Onderwerp, regel = wie/wat + gezegde

OF 

getalproef = verander het getal van de persoonsvorm, het getal van het onderwerp moet dan mee veranderen
Noem het onderwerp:
Lisa koopt op zaterdag altijd kaas op de markt.
A
koopt
B
de markt
C
Lisa
D
kaas

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
Maken:
Opdrachten 1 tot en met 14, 16, 18 en 19 (H4.1, blz. 95)

Hoe?:
Rood = volledige stilte
Oranje = overleggen met tafelgroepje
Groen = vragen stellen aan docent

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Benoem de pv, wwg & ond:

Koen heeft die schoenen cadeau gekregen.

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Volgende les
Sowieso af: opdrachten 1 t/m 12 (H4.1)
Screening dyslexie
Werkboeken innemen

Slide 26 - Slide

This item has no instructions