het huis 2022

1 / 44
next
Slide 1: Video
nt2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

de lift
de zolder

Slide 2 - Slide

strijken           de strijkplank
het  strijkijzer

Slide 3 - Slide

vies-schoon
scheef - recht

Slide 4 - Slide

het appartement
het vloerkleed

Slide 5 - Slide

de stad
de steden
het dorp
de dorpen

Slide 6 - Slide

de salontafel
Wij kopen een nieuwe salontafel.
de radio
De radio staat te hard

Slide 7 - Slide

het fornuis
de stofzuiger

Slide 8 - Slide

de vaat 
de afwas

Slide 9 - Slide

de koelkast
de afwas-machine
de vaat-wasser

Slide 10 - Slide

de bezem
de emmer

Slide 11 - Slide

koffie-zet- apparaat
koffiezetapparaat
mixer

Slide 12 - Slide

het bad
de douche

Slide 13 - Slide

de spiegel
het gordijn

Slide 14 - Slide

de wasmachine 

Slide 15 - Slide

de kraan
de gootsteen

Slide 16 - Slide

het kussen
het laken

Slide 17 - Slide

de deken
het dekbed

Slide 18 - Slide

de villa
de flat

Slide 19 - Slide

de kelder
de garage

Slide 20 - Slide

de schuur
de schoorsteen

Slide 21 - Slide

dekbedhoes
de wastafel

Slide 22 - Slide

hoog    zwaar

zacht     mooi 

kapot  uit 

kort    snel 

laag    donker 
Deze flat is niet hoog, maar . . . . . . . . . .
De deken is niet hard, maar . . . . . . . . .   In de kelder is het niet licht, maar . . . .
Ik vind deze kussens niet lelijk, maar .
Deze televisie staat niet aan, maar . . . 
Deze koelkast is niet zwaar, maar . . . . 
Het kopje is niet heel, maar . . . . . . . . . . 
De wasmachine wast niet langzaam, maar
De garage is  niet lang, maar . . . . . . . . . De lamp hangt niet laag, maar . . . . 

Slide 23 - Slide

het bed
het bed - je
het bedje

de bed -den
de bedden
het dek-bed
het dekbed
de dek-bed-den
de dekbedden

de hoes 
de dekbedhoes 

Slide 24 - Slide

werkwoorden
 
Ik woon in Hoogeveen
Hij verhuist naar Amsterdam
ik woon
hij woont
wij wonen



ik verhuis
hij verhuist
wij verhuizen

Slide 25 - Slide

                                          opruimen 
Ik ruim op. 
Hij ruimt zijn kamer op
Zij ruimt de keuken op

Slide 26 - Slide

schoonmaken
ik maak de kamer schoon
Hij  maakt de keuken schoon
Wij maken de school schoon

Slide 27 - Slide

het huis

Slide 28 - Mind map


A
schoonmaken
B
opruimen
C
opstaan
D
verhuizen

Slide 29 - Quiz


A
zij ruimen af
B
zij ruimen op
C
zij wassen af
D
zij strijken

Slide 30 - Quiz


A
de wastafel
B
de gootsteen
C
het aanrecht
D
de oven

Slide 31 - Quiz


A
de magnetron
B
het fornuis
C
de oven
D
de ijskast

Slide 32 - Quiz

schoonmaken
A
zij maak schoon
B
zij schoon maakt
C
zij schoonmaken
D
zij maakt schoon

Slide 33 - Quiz


A
de vaatwasser
B
de afwasmachine
C
de vaatmachine
D
de afwasser

Slide 34 - Quiz


A
afwassen
B
afruimen
C
opruimen
D
opwassen

Slide 35 - Quiz


A
afwassen
B
opstaan
C
opruimen
D
wakker worden

Slide 36 - Quiz


A
de tafelwas
B
de wassentafel
C
de wastafel
D
de gootsteen

Slide 37 - Quiz


A
het laken
B
het kussen
C
het bed
D
de deken

Slide 38 - Quiz


A
de salontafel
B
de grond
C
het vloerkleed
D
het kleedvloer

Slide 39 - Quiz


A
het gordein
B
de gordijn
C
het gorddin
D
het gordijn

Slide 40 - Quiz


A
de siepgel
B
de spiegel
C
de muur
D
de wand

Slide 41 - Quiz

Waar is de douche?

Slide 42 - Open question

Onder het huis is een .....

Slide 43 - Open question

Melk en vlees bewaar je in de ......

Slide 44 - Open question