Quiz Economie algemene kennis

Algemene economische kennis 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Algemene economische kennis 

Slide 1 - Slide

Wat is een voorbeeld van een consumentenorganisatie?
A
Blokker
B
Jumbo
C
ANWB
D
Makro

Slide 2 - Quiz

In welk jaar werd de euro ingevoerd?
A
2000
B
2001
C
2002
D
2003

Slide 3 - Quiz

Wat is de munteenheid van Japan?
A
Yen
B
Dollar
C
Yuan
D
Dinar

Slide 4 - Quiz

Alle EU landen hebben dezelfde munten?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Wie is op dit moment de (demissionair) minister van Financiën?
A
Eric Wiebes
B
Eelco Heijnen
C
Sigrid Kaag
D
Mark Rutte

Slide 6 - Quiz

Wat betekent de zin hiernaast?
A
Als je geld leent krijg je geld
B
Je betaalt rente als je geld leent
C
Je ontvangt rente als je geld leent
D
Je hoeft niets terug te betalen

Slide 7 - Quiz

Hoeveel landen betalen met de euro?
A
12 landen
B
28 landen
C
8 landen
D
20 landen

Slide 8 - Quiz

Welk begrip past bij de volgende omschrijving? "De mate waarin je in je behoefte kunt voorzien"
A
Behoeften
B
Economie
C
Prioriteiten
D
Welvaart

Slide 9 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
Geld dat bestaat uit munten en bankbiljetten
B
Geld dat op je betaalrekening staat
C
Geld dat op je spaarrekening staat
D
Alleen muntgeld

Slide 10 - Quiz

Van wie komt de vraag naar arbeid?
A
De beroepsbevolking
B
De werkgevers
C
De werknemers
D
De werklozen

Slide 11 - Quiz

Vanaf welke leeftijd kun je een creditcard aanvragen?
A
10 jaar
B
16 jaar
C
18 jaar
D
21 jaar

Slide 12 - Quiz

De budgetlijn verandert en wordt budgetlijn B.

Wat is hiervoor een mogelijke oorzaak
of zijn hiervoor mogelijke oorzaken?

A
De prijzen van spoorwegen en van snelwegen zijn met 20% gestegen.
B
Het budget is met 20% gedaald.
C
De prijzen van spoorwegen en van snelwegen zijn met 20% gedaald
D
De prijzen van spoorwegen en van snelwegen zijn met 25% gedaald.

Slide 13 - Quiz

De driehoek linksonder de budgetlijn noemen we....
A
Budgetoverschot
B
Budgetlijn
C
Model
D
Budgetset

Slide 14 - Quiz

... geeft je vleugels
A
Coca Cola
B
Fanta
C
Red Bull
D
KitKat

Slide 15 - Quiz

Hoeveel procent btw betaal je in Nederland op voedsel?
A
3%
B
6%
C
9%
D
21%

Slide 16 - Quiz

Om in je behoeften te kunnen voorzien heb je middelen nodig. Welke middelen zijn er?
A
Geld en ruimte
B
Ruimte en tijd
C
Tijd en gezondheid
D
Geld en tijd

Slide 17 - Quiz

Hoe noem je de lening voor het kopen van een huis?
A
Salariskrediet
B
Hypothecaire lening
C
Doorlopend krediet
D
Persoonlijke lening

Slide 18 - Quiz

Als je salaris krijgt dan ontvang je op je rekening ...
A
Brutoloon
B
Nettoloon
C
Premie
D
Bedrijfskosten

Slide 19 - Quiz

Is er dit jaar (2024) een begrotingstekort of begrotingsoverschot?
A
Begrotingstekort
B
Begrotingsoverschot

Slide 20 - Quiz

Waar of niet waar?
Bij een begrotingsoverschot moet de overheid geld lenen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Wat is consumeren?
A
producten kopen.
B
Je behoefte vervullen door iets te kopen.
C
Een verzekering afsluiten.
D
Een sprookje vertellen.

Slide 22 - Quiz

Welke van de twee is een electrische betaling?
A
IDeal
B
Contactloos
C
Beide
D
Geen

Slide 23 - Quiz

Hoe bereken je je nieuwe saldo?
A
oud saldo + ontvangsten - uitgaven
B
oud saldo - ontvangsten - uitgaven
C
oud saldo - ontvangsten + uitgaven
D
oud saldo + ontvangsten + uitgaven

Slide 24 - Quiz

Wat is het verschil tussen goederen en diensten?
A
Goederen kan je kopen in een winkel, een dienst niet
B
Goederen worden in combinatie gekocht met diensten
C
Goederen zijn tastbaar, diensten niet
D
Diensten moet je aanvragen

Slide 25 - Quiz