TT+VT zwakke werkwoorden

• Nederlands
• ISK

TT en VT 

van zwakke werkwoorden

Wat is geen werkwoord?

1. fietsen
2. knuffelen
3. werken
4. step

Wat doen ze?

Sleep de werkwoorden naar de juiste foto's.

koken

voetballen

zappen

slapen

Moeder ..................... de aardappelen.
(bakken, tt)

1. bak
2. bakk
3. bakt
4. bakkt

Het meisje ................ niets te vragen.
(durven, tt)

1. durv
2. durvt
3. durf
4. durft

De prins en de prinses ............... nog
lang en gelukkig. (leven, vt)

1. leevden
2. leevten
3. leefden
4. leeften

Hij ........... de trein.
(missen vt)

1. mist
2. miste
3. misde
4. mistte

(oefenen, tt)
Jij .......................... goed tijdens de les met de werkwoorden.

1. oefende
2. oefent
3. oefen
4. geoefend

verleden tijd

-te of -ten

verleden tijd

-de of -den

luisteren

zetten

hakken

lachen

leven

klimmen

koken

Hoe schrijf je het zwakke werkwoord?

(vt leren) Het meisje ................. te weinig en kreeg toen een onvoldoende.

1. leert
2. leren
3. leerde
4. leerte

Zet in het werkwoord in de vt:
Ik duw haar.

Vul het werkwoord in de VT in:
De kapper ...... (knippen) gisteren mijn haar.

Vul het werkwoord in de VT in:
Het kindje ...... (struikelen) over de deurmat.

Wij ... (beloven, vt)
Hoe schrijf je het werkwoord?

Ik ... (niezen, vt)

Hoe schrijf je het werkwoord?

De leraar .... (melden, vt)
Hoe schrijf je het werkwoord?

tegenwoordige tijd (tt)

verleden tijd (vt)

loopt

redde

redden

pakten

wordt

pakken

zoekt

verwende

fietste

De

verkoper

Glimlacht

Werkwoord

Lidwoord

Zelfstandig naamwoord

Werkwoorden met 

-de / -den

in de verleden tijd

Werkwoorden met

-te / -ten

in de verleden tijd

aanmelden

maken

leren

lachen

slagen

studeren

beleven

kletsen

Sleep de werkwoorden en de zinnen naar de juiste foto.

Hij fietst.

Hij speelt.

Hij bezorgt

Wat is het werkwoord?
De kip loopt naar het hok.

Wat is het werkwoord?
In de winter sneeuwt het soms.

Werkwoord: rusten vt

In een bejaardenhuis ___ de bewoners veel.

VT

Wat is het werkwoord?
De ober brengt het eten.

Werkwoord.
Hannah .......... een taart.

Schrijf het werkwoord in de verleden tijd

zwakke werkwoorden

ik .... hem niet [kennen]

Welke werkwoord staat niet in de tegenwoordige tijd?

1. lezen
2. sportten
3. kookten
4. fietsen

Antwoord: C kookten.

Zwakke werkwoorden

Welke verleden tijd is goed?

................... je vaak voor je lessen? (studeren, vt)

1. studeerte
2. studeerde
3. studeerden
4. studeerdte

Zwakke werkwoorden

Welke verleden tijd is goed?

.......................... jullie geen handschoenen (gebruiken, vt)

1. gebruikten
2. gebruiktten
3. gebruikden
4. gebruikte

Zwakke werkwoorden

Welke verleden tijd is goed?

Ann en Maria ................ tot laat in de avond (feesten, vt)

1. feesten
2. feesden
3. feestten
4. feestte

Zwakke werkwoorden

Welke verleden tijd is goed?

Waar .............. je dat verhaal? (horen, vt)

1. hoorden
2. horde
3. hoordde
4. hoorde

Hoe vond je deze toets?
heel moeilijk ........................ heel makkelijk

😒🙁😐🙂😃