Herhaling periode 4 Leesvaardigheid

Herhaling periode 4 Leesvaardigheid

Nederlands - vmbo basis leerjaar 1
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herhaling periode 4 Leesvaardigheid

Nederlands - vmbo basis leerjaar 1

Slide 1 - Slide

Vandaag in de les..
gaan we..
  • Terugblikken  op de afgelopen periode
  • Lesstof herhalen
  • Oefenen
  • Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Leesvaardigheid
  • Het onderwerp van de tekst
  •  Alinea's
  • Zoekend lezen
  • Inleiding, middenstuk, slot
  • Het doel van een tekst
  • Tekst en afbeeldingen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Het onderwerp van de tekst
Zo vind je het onderwerp van een tekst

Bekijk de tekst:
- Kijk naar de titel.
- Kijk naar de afbeeldingen (plaatjes/illustraties) bij de tekst.
- Kijk naar de titels die boven tekstgedeeltes staan. Die titels noem je tussenkopjes.
- Kijk of er woorden zijn die anders gedrukt zijn, bijvoorbeeld vet, schuin, GROOT of gekleurd.
- Lees het eerste stukje (de eerste alinea) van de tekst. Vaak is dat vetgedrukt.
Geef daarna antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?

Slide 5 - Slide

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één of een paar woorden waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
het Schotse eiland Skye
B
gevonden pootafdrukken van dino's
C
wetenschappers in Schotland
D
dino's leefden in een gezin

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
straf voor circus
B
Tjechisch circus
C
vergeten krokodil
D
verwaarlozing

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Link

Alinea's
Een tekst is meestal verdeeld in stukjes. Die stukjes noem je alinea’s.
Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel.
Soms springt de eerste regel van een alinea een beetje in.
Soms is er tussen twee alinea’s een regel overgeslagen.

Slide 10 - Slide


Wat zijn alinea's?
A
Een alinea is een deel van een tekst.
B
Een alinea is een titel van een stukje tekst.
C
Een alinea is een plaatje dat bij een deel van een tekst hoort.
D
Een alinea is een schuingedrukt stukje van de tekst.

Slide 11 - Quiz

Wat is GEEN kenmerk van een alinea?
Een alinea
A
begint op een nieuwe regel
B
heeft een titel
C
vertelt iets over een deelonderwerp van de tekst
D
laat de regel inspringen

Slide 12 - Quiz

Een tekst is meestal verdeeld in alinea’s. Een alinea bestaat uit:
A
twee zinnen.
B
een inleiding, een kern en een slot.
C
een aantal zinnen die bij elkaar horen, omdat ze over hetzelfde deelonderwerp gaan.
D
een paar plaatjes, zinnen en tussenkopjes die over hetzelfde onderwerp gaan.

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Link

Zoekend lezen
Zo lees je zoekend:
- Bekijk de tussenkopjes. Vaak geven die het deelonderwerp van de tekst eronder aan. Je weet dan snel waar je moet zoeken.

- Kijk naar anders gedrukte woorden (vet, schuin, onderstreept of gekleurd).

- Let op opvallende tekens. Als je bijvoorbeeld een prijs zoekt, let je op een getal en op het €-teken. Als je een afstand zoekt, let je op een getal en op de afkorting voor kilometer (km).

Slide 15 - Slide

Zoekend lezen vs. Oriënterend lezen
Manier van lezen:
Wat doe je?
Waarom doe je dat?
Zoekend lezen
Je zoekt specifieks iets op
Om snel informatie te vinden
Oriënterend lezen
Je kijkt waar de tekst over gaat
Om het onderwerp van de tekst te vinden

Slide 16 - Slide

Wat is zoekend lezen?
A
Bruikbare informatie zoeken
B
De tekst goed begrijpen
C
Belangrijkste informatie onthouden
D
Snel vaststellen of een tekst bruikbaar is

Slide 17 - Quiz

Bij zoekend lezen:
A
Wil ik informatie vinden die ik nodig heb
B
Lees ik een tekst heel precies
C
Bekijk ik vooral het onderwerp van de tekst
D
Zoek ik alleen de moeilijke woorden op

Slide 18 - Quiz

Bij zoekend lezen . . .
A
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea.
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt.
C
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea.
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst.

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Link

Inleiding, middenstuk en slot

Inleiding:
  • Eerste stukje van de tekst (meestal 1 alinea)
  • Je maakt kennis met het onderwerp
  • Vaak een voorbeeld, een grappig verhaaltje of een vraag

Middenstuk:
  • Grootste gedeelte van de tekst
  • Bevat de meeste informatie
  • Bestaat uit meerdere alinea's

Slot:

  • Laatste alinea
  • Belangrijkste informatie wordt herhaald

Slide 21 - Slide

Kies het juiste woord:

In een inleiding / middenstuk / slot van een tekst
maak je kennis met het onderwerp van de tekst.
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 22 - Quiz

Wat is waar?
inleiding-middenstuk-slot
A
Het middenstuk is het grootste gedeelte van de tekst.
B
Het eerste deel van de tekst heet het SLOT

Slide 23 - Quiz

Wat is de waarheid?
inleiding-middenstuk-slot
A
Een inleiding bestaat uit één zin.
B
In het slot wordt het belangrijkste herhaald.

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Link

Het doel van een tekst
De schrijver van een tekst wil bij de lezer iets bereiken. Hij wil bijvoorbeeld iets aan de lezer uitleggen of hij wil dat de lezer iets doet. De tekst die hij schrijft, heeft dus een doel.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Wat is het doel van de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
mening geven
D
overtuigen

Slide 28 - Quiz

Wat is het doel van deze tekst?
A
Amuseren
B
Informeren
C
Instructie geven
D
Overtuigen

Slide 29 - Quiz


Wat is het doel van deze tekst?
A
mening geven
B
amuseren
C
informatie geven
D
iets laten doen

Slide 30 - Quiz

Wat is het doel
van deze tekst?

A
informeren
B
activeren
C
amuseren
D
overtuigen

Slide 31 - Quiz

Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
instrueren
C
instructeren
D
amuseren

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Link

Tekst en afbeeldingen
Vaak staan er afbeeldingen bij een tekst, zoals foto’s, tekeningen, schema’s, (land) kaartjes en tabellen. Die afbeeldingen staan er met een bepaald doel:
- De schrijver wil extra informatie geven, zodat de lezer de tekst beter begrijpt. Hij zet bijvoorbeeld informatie uit de tekst overzichtelijk in een schema of tabel. Of hij laat op een landkaartje zien waar de plek ligt die in de tekst genoemd wordt.
- De schrijver wil de tekst leuker maken. Hij kiest een afbeelding die bij de tekst past en die de aandacht van de lezer trekt.

Slide 34 - Slide

Een afbeelding in een tekst is er om:
A
een tekst duidelijker te maken
B
de schrijver verveelde zich

Slide 35 - Quiz

Afbeeldingen bij een tekst zijn altijd bedoeld om de tekst leuker te maken.
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quiz




Welke tekst past het best bij afbeelding 2?
Afbeelding 1                Afbeelding 2
A
Die meneer is op de bank in slaap gevallen
B
ZzzzzZZZzzzzZZZ

Slide 37 - Quiz

Vragen?
Klaar voor de toetsweek? 

Slide 38 - Slide