NOVA 2HV - 2.4 taak 2 - drijven en zinken


H2 Stoffen - 2.3 massa en volume
NOVA - 2 havo / vwo
H2 - STOFFEN
2.4 - DICHTHEID
taak 2 - zinken en drijven
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson


H2 Stoffen - 2.3 massa en volume
NOVA - 2 havo / vwo
H2 - STOFFEN
2.4 - DICHTHEID
taak 2 - zinken en drijven

Slide 1 - Slide

Er wordt gezegd dat zilver
een lichter materiaal is dan goud.
Wat betekent dit?
A
goud heeft een groter gewicht dan zilver
B
goud heeft een grotere dichtheid dan zilver
C
goud heeft een groter volume dan zilver
D
goud heeft een grotere massa dan zilver

Slide 2 - Quiz

Welke gegevens heb je nodig
om van twee materialen
te kunnen bepalen welke het lichtst is?
A
volume en massa
B
massa en gewicht
C
volume en gewicht
D
massa en zwaarte

Slide 3 - Quiz

De massa van een voorwerp is 10 gram
en het volume is 2 cm3.

Wat is de dichtheid?
A
10 : 2 = 5 g/cm3
B
10 x 2 = 20 g/ cm3
C
2 : 10 = 0,2 g/cm3
D
10 : 5 = 2 g/cm3

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Video

De sleepvraag gaat over een blokje dat je in een vloeistof laat zakken. Wat gebeurt er met het blokje?
de dichtheid van het blokje is groter dan de vloeistof 
de dichtheid van het blokje is gelijk aan de vloeistof 
de dichtheid van het blokje is kleiner dan de vloeistof 
zinken 
drijven 
zweven 

Slide 6 - Drag question

Slide 7 - Slide

De dichtheid van water is 1,0 g/cm3.

Wat kan NIET kloppen?
A
dichtheid benzine is 0,72 g/cm3
B
dichtheid steen is 0,95 g/cm3
C
dichtheid beton is 2,3 g/cm3
D
dichtheid goud is 19,3 g/cm3

Slide 8 - Quiz

Voorwerp A heeft een volume van 2 cm3 en weegt 10 gram.
Voorwerp B heeft een volume van 10 cm3 en weegt 2 gram.

Voorspel of de voorwerpen blijven drijven in water.
A
beide voorwerpen drijven
B
voorwerp A drijft voorwerp B zinkt
C
voorwerp A zinkt voorwerp B drijft
D
beide voorwerpen zinken

Slide 9 - Quiz

In de figuren zie je dat ijs drijft in water, zinkt in benzine en zweeft in olijfolie. Leg voor elke situatie duidelijk uit hoe dit komt.

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Video

In het zoute water van de
Dode Zee blijf je makkelijker
drijven dan in het zoete water
van een meer of rivier.

Conclusie: zout water heeft ...
A
een hogere dichtheid dan zoet water
B
een lagere dichtheid dan zoet water
C
dezelfde dichtheid als zoet water
D
je kunt hier niets over zeggen

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

Leg in je eigen woorden uit hoe je vloeistof-laagjes maakt zoals in het voorbeeld hiernaast.

Welke voorwerpen en vloeistoffen hebben de
kleinste dichtheid ?
Welke de grootste ?

Slide 14 - Slide



BESTUDEER par 2.4 van je boek 
(havo ook de plusstof / vwo niet).
Noteer woorden en zinnen die je niet begrijpt 
en stel daarover vragen in de volgende les.

MAAK de opgaven van je boek:
HAVO opgave 41 + 42 + 43 + 45 + 46
VWO opgave 43 + 44 + 46 t/m 50

KLAAR? herhaal dan de stof van vorige paragrafen
of werk door aan de volgende taak/paragraaf (overleg met je docent). 




timer
1:00

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Ik begrijp dit onderwerp....
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

vragen
over deze paragraaf ?

Slide 19 - Mind map