Les 21 nakijken

Les 21 nakijken
Glimp van Magister.learn, toetsweek 3

Nakijken les 21

Pak je leesboek en start met lezen


timer
10:00
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 21 nakijken
Glimp van Magister.learn, toetsweek 3

Nakijken les 21

Pak je leesboek en start met lezen


timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vraag 1:
1 Het argumentatieschema is het verband dat bestaat tussen standpunt en argument.

Slide 2 - Slide

Vraag 2:
 A: Het verzwegen argument laat het verband zien tussen het standpunt en het argument. Het maakt
duidelijk of het gaat om een argumentatie op basis van kenmerken, van vergelijking of van
causaliteit. 
b:  Er zijn bij ieder schema ‘standaardvragen’ te stellen. Als je weet welk schema het is, dan weet je ook welke vragen je kunt stellen om het schema (de redenering) aan te vallen.

Slide 3 - Slide

Vraag 3:
3 Wanneer je een voorbeeld gebruikt in een argumentatie, dan doe je dat omdat dat voorbeeld relevante kenmerken heeft die jouw standpunt ondersteunen. Datzelfde geldt voor voor- en nadelen, die zijn ook kenmerkend voor het dilemma of het probleem. Beide argumentaties zijn
verfijningen van de groep ‘argumentaties op basis van kenmerken’. De mogelijke aanval is voor al deze schema’s dan ook hetzelfde. 

Slide 4 - Slide

Vraag 4:
 In een argumentatieschema gaat het om het verband tussen het (verzwegen) argument en het standpunt. In een argumentatiestructuur gaat over welke plaats argumenten ten opzichte van elkaar hebben. 

Slide 5 - Slide

Vraag 5:
Standpunt: Arjen is niet bezig met de milieuproblematiek / Arjen geeft zijn kinderen het slechte voorbeeld.

Argument: Arjen eet elke dag vlees.

Argumentatiestructuur: enkelvoudige argumentatie.
b Het standpunt bestaat (eigenlijk) uit twee standpunten.
c eigen antwoord

Slide 6 - Slide

Vraag 6:
6 a Onafhankelijke nevenschikkende argumentatie:

Standpunt: Lucie is een echt meisje
↑                                  ↑                                                          ↑
Argument 1            Argument 2                                    Argument 3
Ze houdt van roze. Ze houdt van eenhoorns en knuffels. Ze werkt zeer nauwgezet.

Slide 7 - Slide

Vraag 6:
b Als roze je lievelingskleur is, je van eenhoorns en knuffels houdt en je heel nauwgezet werkt, dan ben je een echt meisje.
c Argumentatie op basis van kenmerken
d Zijn de genoemde eigenschap wel zo kenmerkend voor ‘een echt meisje’? Heeft Lucie eigenschappen die veel kenmerkender zijn voor wie zij is als persoon? 

Slide 8 - Slide

Vraag 7:
7 a Argumentatiestructuur: meervoudig afhankelijk en onafhankelijk

Standpunt: Ik vind het gedrag van veel millennials onverantwoordelijk.
↑                                                                              ↑
Argument 1:                               argument 2: wij deden dat vroeger anders
Want ze gaan vijf keer per jaar op vakantie <-> ze vliegen (zo) de wereld kapot. 

Slide 9 - Slide

Vraag 7:
b Als je vijf keer per jaar op vakantie gaat, dan vlieg je de wereld kapot.
Als je de wereld kapot vliegt, dan gedraag je je onverantwoordelijk.
Als wij vroeger iets op een bepaalde manier deden, dan is dat normgevend.
c Argumentatie op basis van oorzaak/gevolg: veel vliegen leidt tot het vernietigen van de wereld. Veel op vakantie gaan leidt tot vernietiging van de wereld.
Argumentatie op basis van vergelijking: wat wij ooit deden (is goed) en wat er tegenwoordig gebeurt is slecht 
gebeurt is slecht.

Slide 10 - Slide

Vraag 8:
Er wordt gebruik gemaakt van argumentatie op basis van vergelijking: wat voor honden geldt, geldt ook voor mensen.


Slide 11 - Slide

Vraag 9:
9 a Overeenkomst: Bij oorzaak-gevolgargumentatie wordt een verband gelegd tussen wat er eerst gebeurt (oorzaak) en wat er daarna gebeurt (het gevolg), en dat verband is oorzakelijk (het een leidt tot het ander). Datzelfde geldt voor middel-doelrelaties: eerst wordt het middel ingezet, en vervolgens wordt daardoor het doel bereikt.
Verschil: bij oorzaak-gevolgrelaties gebeurt dat vanzelf, automatisch. Bij middel-doelrelaties is er sprake van menselijk handelen: om iets te bereiken (doel, gevolg) moet je een middel (oorzaak) inzetten.


Slide 12 - Slide

Vraag 10:
Sietze is een echte noorderling
1: Hij is altijd heel direct 2: is wars van feestje en gezelligheid 3: is niet prince charming
Kenmerken

Elly heeft een slechte smaak
^
Ze kijkt alleen RTL4, SBS6 en Veronica (Kenmerken)

Het zal wel snel afgelopen zijn met dat fietsend appen
^
De politie deelt hoge boetes uit bij het gebruik van je telefoon als je fietst(oorzaak/gevolg)




Slide 13 - Slide

Vraag 14:
Het recht op eigendom



Slide 14 - Slide

Vraag 15:
Het recht op eigendom moet gereguleerd worden



Slide 15 - Slide

Vraag 16:
e Twitterreacties kwamen van mensen die een tegengesteld standpunt hadden en waren
‘extreem’ en ongenuanceerd: De schrijver is een communist, de schrijver wil het eigendomsrecht
afschaffen, de schrijver wil terug naar de Sovjet-Unie.
Verzwegen argumenten:
Als je vindt dat het recht op eigendom gereguleerd moet worden, dan ben je een communist.
Als je vindt dat het recht op eigendom gereguleerd moet worden, dan wil je het hele
eigendomsrecht afschaffen.
Als je vindt dat het recht op eigendom gereguleerd moet worden, dan wil je terug naar de SovjetUnie.


Slide 16 - Slide

Vraag 17:
Mensen met veel geld geven alleen maar geld uit om zichzelf te laten zien. 
^
Dat veroorzaakt een ‘wapenwedloop’ tussen mensen met veel geld: 
^
zij willen elkaar steeds weer overtreffen, 
^
en dat leidt tot verspilling.

Onderschikkend
Oorzaak gevolg 

Slide 17 - Slide

Vraag 18:
 Standpunt: We moeten beperkingen opleggen aan hoe superrijken hun geld uitgeven.

Argument 1: Miljardairs hebben uitgesproken maatschappelijke visies die ze willen propageren.

Subargument: Ze hebben buitengewoon veel middelen om hun doelen te bereiken. (doel/middel)

Argument 2:
De democratie gaat ten onder als die wordt gecontroleerd door een hand vol mensen.

Subargument: Dat zie je in Amerika al gebeuren. (Voorbeeld) 

Slide 18 - Slide

Vraag 19:
Het tweede argument is van ‘nog fundamentelere’ aard, omdat het gaat over het functioneren van de democratie. 

Slide 19 - Slide