This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
In een duingebied groeien helmgras en bloeiende planten. In het voorjaar komen er veel konijnen voor, die van de planten eten. Soms zijn er ook roofvogels, die jagen op de konijnen. In warme, droge zomers drogen de zandbodem en de waterpoelen uit.
Noem twee factoren uit de tekst. Geef van elke factor aan of het een biotische of een abiotische factor is. Leg je keuze uit.
Slide 3 - Open question
Slide 4 - Slide
In welk van de volgende voorbeelden is sprake van een biotische factor?
A
De temperatuur van het water stijgt
B
Het aantal zonuren neemt toe
C
De hoeveelheid zuurstof in de lucht verandert
D
Een toename van het aantal roofdieren
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Twee musjes leven samen in een boom, hier wonen ook nog wat insecten. Welk ecologisch niveau is dit?
Slide 8 - Open question
Slide 9 - Slide
Wat is een logisch gevolg voor een roofdier als zijn prooidieren verdwijnen?
A
De populatie groeit
B
De populatie blijft gelijk
C
De populatie neemt af
D
Er is geen invloed
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Welk organisme hoort tot de producenten in een ecosysteem?
A
Stekelbaars
B
Alg
C
Muggenlarve
D
Snoek
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Op een grasvlakte leven gras, konijnen, vossen en buizerds. Konijnen eten gras, vossen eten konijnen en buizerds jagen soms op vossen.
Buizerd
Gras
Vos
Konijn
Producent
Consument vd 1e orde
Consument vd 2e orde
Consument vd 3e orde
Slide 15 - Drag question
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Na een hevige brand is een deel van een bos volledig afgebrand. De eerste jaren na de brand verschijnen vooral mossen en grassen, gevolgd door struiken en jonge boompjes. Na tientallen jaren is het gebied weer begroeid met volwassen bomen. Hoe noemen we dit fenomeen? En hoe noemen we mossen en grassen die als eerst verschenen na de brand.
Slide 19 - Open question
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Leg uit wat er met de energie gebeurt in een dood organisme dat niet wordt opgegeten. Gaat die energie verloren?
Slide 22 - Open question
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Noem twee manieren waarop mensen afhankelijk zijn van het milieu voor hun levensonderhoud.
Slide 27 - Open question
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Wat is een belangrijk doel van duurzame landbouw?
A
Zoveel mogelijk opbrengst behalen
B
De grond zo snel mogelijk benutten
C
Behoud van biodiversiteit en bodemkwaliteit
D
Intensieve inzet van kunstmest
Slide 31 - Quiz
Slide 32 - Slide
Olievervuiling in zee
Gebruik van pesticiden
Verbranding van fossiele brandstoffen
Overmatig kappen van bossen
Versterkt het broeikaseffect
Minder CO₂-opname door planten
Afname van insectenpopulaties
Schade aan zeeleven en ecosystemen
Slide 33 - Drag question
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Slide 38 - Slide
Waar of niet waar: Het broeikaseffect is gevaarlijk voor onze planeet
A
Waar
B
Niet waar
Slide 39 - Quiz
Slide 40 - Slide
Slide 41 - Slide
Waarom wordt biobrandstof als koolstofdioxide-neutraal beschouwd?
A
Omdat planten tijdens de groei CO₂ opnemen
B
Omdat het geen CO₂ produceert
C
Omdat het uit fossiele resten bestaat
D
Omdat het wordt verbrand met zuivere zuurstof
Slide 42 - Quiz
Een kuifeend heeft dagelijks 120 gram voedsel nodig. Hij eet schelpdieren waarvan gemiddeld slechts 5% van het gewicht uit eetbaar vlees bestaat. Als één schelpdier gemiddeld 6 gram weegt, hoeveel schelpdieren moet de kuifeend eten om voldoende energie binnen te krijgen? Laat je berekening zien.