Lesson 5: 1.4 reading

1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Please take out your worksheet

Slide 2 - Slide

Lesson aims:
- I know how to use possessive pronouns and personal pronouns.
- I have practised my reading skills

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Uitleg ...
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)...

Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt   - he walks
De kat loopt -  it walks (LET OP!  Dit geldt alleen voor ENKELVOUD. Dieren in MEERVOUD krijgen een normaal persoonlijk voornaamwoord!)

Slide 5 - Slide

Voorbeelden
Ze vindt me leuk.                                    Wij vinden hem niet leuk.
She likes me.                                           We don't like him.

Wat vinden jullie van hen?                      Vergeet haar niet.
What do you think of them?                   Don't forget her.

Slide 6 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
(onderwerp)

I (ik)
You (jij)
He/She/It (hij/zij/het)
We (wij)
You (jullie)
They (zij)

Persoonlijke voornaamwoorden
(niet-onderwerp)

Me (mij)
You (jou)
Him/Her/It (hem/haar/het)
Us (ons)
You (jullie)
Them (hen)

Slide 7 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord en een persoon, dier of instantie (bezittelijk).

That is my bag.
That bag is mine.

Slide 8 - Slide

Voorbeelden
Dat is mijn tas.                     Haar verhalen zijn saai.  That is my bag.                    Her stories are boring.

Die auto is van ons.              Is dat van jou of mij?
That car is ours.                    Is that yours or mine?

Slide 9 - Slide

Bezittelijke voornaamwoord
(bijvoegelijk)

My (mijn)
Your (jouw)
His/Her/Its (zijn/haar/het)
Our (onze)
Your (jouw)
Their (hun)
Bezittelijke voornaamwoord
(zelfstandig)

Mine (van mij)
Yours (van jou)
His/Hers (van hem/van haar)
Ours (van ons)
Yours (van jullie)
Theirs (van hen)

Slide 10 - Slide

Worksheet
What?
Please make your worksheet. 
How?
You make these exercises alone 
Finished?
- Start 1.4 reading in your book.
- Learn the words on page 40 of your student book.

timer
20:00

Slide 11 - Slide

1.4 reading
What?
Please make 1.4 reading exercise 1 to 10 in your student book. 
How?
You make these exercises alone but your are allowed to talk about the exercises together.
Finished?
- Learn the words on page 40 of your student book.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link