21/22 week 46-1 (fictie en gedicht)

ARASJE
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

ARASJE

Slide 1 - Slide

Huiswerk
Opdracht 1 -->  H1 Fictie

Slide 2 - Slide

Wat zijn de vier verschillen tussen een roman en novelle?

Slide 3 - Open question

Gepaard rijm AABB

Slide 4 - Slide

Gekruist rijm

Slide 5 - Slide

Omarmend rijm ABBA

Slide 6 - Slide

Wat is het
rijmschema?
A
gepaard
B
omarmend
C
gekruist

Slide 7 - Quiz

Wat is het
rijmschema?
A
gepaard
B
omarmend
C
gekruist

Slide 8 - Quiz

'Ik weet wat beeldspraak is en waarom het gebruikt wordt.
Ik kan verschillende vormen van beeldspraak herkennen.
Ik kan voorbeelden van beeldspraak interpreteren.'

In hoeverre klopt dit voor jou?
010

Slide 9 - Poll

Slide 10 - Slide

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 11 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
'Ze kookt van woede.'
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Metafoor

Bij een metafoor vervang je het object (de werkelijkheid) door een beeld. Let op: ook spreekwoorden zijn vaak metaforen!

  1. Ruim die zwijnenstal eens op!
  2. De appel valt niet ver van de boom.


Slide 14 - Slide

Personificatie
Bij een personificatie geef je een voorwerp dat eigenlijk niet leeft, menselijke eigenschappen. 

De toekomst lacht me tegemoet -> de toekomst kan niet lachen, dus personificatie

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Welke vorm van beeldspraak?
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Metonymia

Slide 17 - Quiz

Van welke beeldspraak is hier sprake?
A
Personificatie
B
Metonymia
C
Metafoor waarbij alleen het beeld over blijft
D
Metafoor zonder als

Slide 18 - Quiz

Aan het werk
Wat: Opdracht 8 --> Op Niveau 
Waar: pagina 9
Tijd: 15 min
Uitkomst: Nakijken
Klaar: Opdracht 24 
timer
15:00

Slide 19 - Slide