week 8

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • Vocabulario,repasar pretérito perfecto.
  • Luisteroefeningen
  • huiswerk nakijken
semana 8
1 / 28
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • Vocabulario,repasar pretérito perfecto.
  • Luisteroefeningen
  • huiswerk nakijken
semana 8

Slide 1 - Slide

Módulo 8 tarea 3.4 Traduce
1. Ik vertel het je straks.
2. Wie koopt het cadeau voor Juan? Morgen gaan we het kopen in de cadeauwinkel. 
3. Heb je het nieuwe boek vanHarry Potter al gelezen? Ik ben het op dit moment aan het lezen.
4. Hebben jullie het huiswerk al gemaakt? Nee, we moeten het vanmiddag nog maken.
5. Vanochtend ben ik vroeg opgestaan.
6. Vertel je mij jouw vakantieplannen?

Slide 2 - Slide

Módulo 8 tarea 3.5 Presente- Pretérito perfecto
1. me levanto, me he levantado
2. se ducha, se ha duchado
3. vamos al cole, hemos ido al cole
4. haces los deberes, ha hecho los deberes
5. hacéis la cama, habéis hecho la cama
6. se acuestan, se han acostado


¡OJO! Klinkerwisseling wel bij presente niet bij het voltooid deelwoord.

Slide 3 - Slide

Leerdoel
  • Ik ken oude en nieuwe Spaanse woorden die horen bij vrije tijd.
  •  Ik kan in de pretérito perfecto correct gebruiken. 

Hiermee kan ik zeggen wat ik of iemand heeft gedaan, bijvoorbeeld in de vakantie of in het weekend. 

Slide 4 - Slide

Vocabulario 3.8 ¿Qué tal el fin de semana? ¿Qué habéis hecho?

Slide 5 - Slide

Vervoeg het werkwoord HABER
yo

él
nosotros
vosotros

ellos
he
has
ha
hemos
habéis
han

Slide 6 - Drag question

Kies voor de juiste vorm van de Pretérito perfecto

Decir (tú)
A
Ha decido
B
Has dicho
C
Has decido
D
Han dicho

Slide 7 - Quiz

Kies voor de juiste vorm van de Pretérito perfecto

Abrir (él)
A
Ha abrido
B
Has abierto
C
Hemos abrido
D
Ha abierto

Slide 8 - Quiz

De pretérito perfecto:
Kies de juiste vorm van comer, yo
A
he comido
B
hemos comido
C
has comido
D
habéis comido

Slide 9 - Quiz

Kies voor de juiste vorm van de Pretérito perfecto
escribir (vosotros)
A
Habéis escribido
B
Habéis escrito
C
Héis escrito
D
Han escrito

Slide 10 - Quiz

Kies voor de juiste vorm van de Pretérito perfecto
poner (nosotros)
A
Hemos ponido
B
Habéis puesto
C
Hemos puesto
D
Han puesto

Slide 11 - Quiz

De pretérito perfecto:
Kies de juiste vorm van vivir, ellos
A
viven
B
han vividos
C
ha vivido
D
han vivido

Slide 12 - Quiz

Juiste vorm van pretérito perfecto van werken: "je hebt gewerkt"
A
hemos trabajada
B
ha trabajado
C
he trabajado
D
has trabajado

Slide 13 - Quiz

El pretérito perfecto: Estudiar (ellas)
A
Ha estudio
B
Han estudiado
C
Hemos estudiar
D
Habéis estudiado

Slide 14 - Quiz

Pretérito Perfecto: Hacer (tú)
A
He hacido
B
Has hacido
C
Has hecho
D
Haces

Slide 15 - Quiz

Pretérito perfecto: Viajar (ella)
A
viaja
B
ha viajado
C
ha viajada
D
han viajado

Slide 16 - Quiz

¿Qué he hecho yo?
 
Este mes he visto la competición de patinaje de mi hija. 
Esta semana he corregido muchos exámenes.
Estas vacaciones me he levantado tarde. Pero hoy me he levantado temprano. 
Este fin de semana Rebecca ha celebrado el cumple de mi sobrina.

patinaje sincronizado

patinar

Slide 17 - Slide

Vamos a hablar ¿Qué has hecho estas vacaciones?
• En grupos: vertel elkaar wat je deze vakantie  
gedaan hebt met behulp van de pretérito perfecto. 
Vertel vervolgens aan de klas wat je groepsgenoten gedaan hebben.

• Estas vacaciones Tom se ha levantado muy tarde. Después…..

timer
1:00

Slide 18 - Slide

Leerdoel: Luistervaardigheid A1/A2
  • Kan taal volgen die heel langzaam en zorgvuldig wordt overgebracht, en waarbij lange pauzes worden ingelast om de betekenis op te nemen.
  • Kan concrete informatie herkennen over vertrouwde onderwerpen uit het dagelijks leven, mits die informatie langzaam en duidelijk wordt aangereikt.

Slide 19 - Slide

Practicar Luistervaardigheid A2

Slide 20 - Slide

Luistervaardigheid
practicar

Slide 21 - Slide

  1. ¿Cómo se llama?
  2. ¿Cómo es su caracter?
  3. ¿Qué tipo de amigos busca en este blog?
  4. ¿Cuáles son sus intereses?
fragment 1

Slide 22 - Slide

  1. ¿Cómo se llama?
  2. ¿Cómo es su caracter?
  3. ¿Qué tipo de amigos busca en este blog?
  4. ¿Cuáles son sus intereses?
fragment 2

Slide 23 - Slide

1. ¿Desde cuándo vives en Palencia?
    Desde.............
2. ¿Desde cuándo haces judo?
    Desde.............
3. ¿Desde cuándo tienes coche?
    Desde............
4. ¿Cuándo compraste esa televisión?
    Hace..............
fragment 3

Slide 24 - Slide

Nummer 1 tm 6
A. De termijn eindigt vrijdag.
B. Hij kan toch logeren op deze plek.
C. Er is een verandering in de tijden.
D. Gedurende een week zal deze persoon buiten de deur zijn. 
E.  Er wordt niet gestopt gedurende de rit. 
F. Deze persoon vraagt een gunst aan iemand. 
G. Het is sluitingstijd.
H. Deze persoon kan de kinderen niet ophalen. 
I.  Ze gaan ergens anders eten. 
J. Het is al gesloten. 
fragment 4
1  - I
2 - G
3 - D
4 - H
5 - E
6 - F

Slide 25 - Slide

LA: pág. 80
Contesta a las preguntas. 
opdracht 1

Slide 26 - Slide

LA: pág. 114 y 115
opdracht 1 en 2
opdracht 6

Slide 27 - Slide

Leren: Woordenlijst 3.8 en 4 en 5
Los deberes

Slide 28 - Slide