Het werkwoord tener

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Tu primo y tu hermano ___ un perro.
A
tenemos
B
tenéis
C
tienen
D
tienes
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Tu primo y tu hermano ___ un perro.
A
tenemos
B
tenéis
C
tienen
D
tienes

Slide 1 - Quiz

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Mi padre ______ cuatro hijos.
A
tengo
B
tienes
C
tiene
D
tenemos

Slide 2 - Quiz

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Tu madre y tú _____ un periódico.
A
tenéis
B
tenemos
C
tienen
D
tienes

Slide 3 - Quiz

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Tú ______ una casa en el campo.
A
tenemos
B
tiene
C
tienen
D
tienes

Slide 4 - Quiz

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Yo ____ un regalo para mi madre.

Slide 5 - Open question

Welke vervoeging van het werkwoord tener hoort er op de open plek?
Mis abuelos _____ muchos nietos.

Slide 6 - Open question

Welke vervoeging van het werkwoord tener
hoort er op de open plek?
Mi madre y tú ____ el pelo rubio.

Slide 7 - Open question

Welke vervoeging van het werkwoord tener
hoort er op de open plek?
Tú ______ dos hermanos y una hermana.

Slide 8 - Open question

Welke vervoeging van het werkwoord tener
hoort er op de open plek?
Mi abuelo ____ un perro negro.

Slide 9 - Open question

Welke vervoeging van het werkwoord tener
hoort er op de open plek?
Nosotros ______ dieciséis primos.

Slide 10 - Open question

Welke vervoeging van het werkwoord tener
hoort er op de open plek?
Tú y vuestro primo ______ un coche rojo.

Slide 11 - Open question

Welke vervoeging van het werkwoord tener
hoort er op de open plek?
Nuestra abuela _____ un libro de español.

Slide 12 - Open question