les verbes

1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat zijn de volgende woorden: parler, finir, vendre?
A
zelfstandig naamwoorden
B
regelmatige werkwoorden
C
onregelmatige werkwoorden
D
bezittelijk voornaamwoorden

Slide 2 - Quiz

wat zijn de volgende woorden: avoir, être, aller
A
zelfstandig naamwoorden
B
regelmatige werkwoorden
C
bijvoeglijk naamwoorden
D
onregelmatige werkwoorden

Slide 3 - Quiz

Welk werkwoord heeft een afwijkende uitgang in de present in de vous-vorm?
A
aller
B
avoir
C
être
D
repondre

Slide 4 - Quiz

Welke twee tijden hebben dezelfde uitgang?

Slide 5 - Open question

Hoe vertaal je: je regarderais
A
ik zou kijken
B
ik zal kijken
C
ik keek
D
ik heb gekeken

Slide 6 - Quiz

Wat zijn de uitgangen van de imparfait?

Slide 7 - Open question

Bij welk werkwoord zet je de uitgang van de imparfait NIET achter de nous-vorm?
A
avoir
B
aller
C
choisir
D
être

Slide 8 - Quiz

Hoe vertaal je: je regardais?
A
ik zou kijken
B
ik zal kijken
C
ik keek
D
ik heb gekeken

Slide 9 - Quiz

Ik begrijp de werkwoordvervoeging in het Frans goed
Ouiiii
Ça va
Non

Slide 10 - Poll

In deze opdracht herhaal je de werkwoorden op -er in de présent. Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen haakjes.

1 Laura (habiter) __________ à Lille depuis qu’elle est petite.
2 C’est ma meilleure amie. Nous (adorer) ___________ faire les magasins ensemble.
3 J’(habiter) ____________ à côté de chez elle depuis dix ans.
4 Ses parents (travailler) ________ pour une entreprise internationale.
5 Qu' est-ce que tu (trouver) _________ de Laura?
 
Controleren

Slide 11 - Slide