H2 - Moleculen, Molecuulformules en Naamgeving verbindingen

Moleculen, molecuulformules en naamgeving

Hoofdstuk 2.1
1 / 23
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Moleculen, molecuulformules en naamgeving

Hoofdstuk 2.1

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je weet wat moleculen zijn en waaruit ze zijn opgebouwd.
  • Je weet wat een molecuulformule is, wat ze betekenen en hoe ze opgesteld worden.
  • Je weet hoe de systematische naamgeving werkt en kan deze toepassen.
  • Je kent de triviale naamgeving voor enkele stoffen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Moleculen
  • Moleculen zijn deeltjes die opgebouwd zijn uit meer dan één niet-metaalatoom.
  • In het periodiek systeem kan je opzoeken welke elementen niet-metalen zijn.
  • De halogenen en edelgassen zijn ook niet-metalen.
  • Door te combineren met verschillende atomen kan je duizenden verschillende moleculen maken!

Slide 4 - Slide

Molecuulformules
  • Een molecuulformule geeft aan welke atomen in een molecuul voorkomen en hoe vaak.
  • Hoe vaak een atoom voorkomt geef je aan met een index.
  • Een index na een haakje slaat op alles wat tussen de haakjes staan.


N2O4
Index; dus 2 stikstofatomen
Deze formule betekent:
  • 2 stikstofatomen
  • 4 zuurstofatomen

Slide 5 - Slide

Molecuulformules
  • Heb je meer dan één molecuul van dezelfde soort, dan geef je die aan met een coëfficiënt.


3 N2O4
Coëfficiënt;
dus drie N2O4-moleculen

Deze formule betekent nu:
  • 3 x 2 = 6 stikstofatomen
  • 3 x 4 = 12 zuurstofatomen

Slide 6 - Slide

Welke moleculen hebben drie verschillende atoomsoorten?
A
H2CO3
B
NaCl
C
Ca(NO3)2
D
H2O

Slide 7 - Quiz

Hoeveel atomen heeft
in totaal?
Fe2(SO4)3
A
24
B
9
C
3
D
17

Slide 8 - Quiz

Hoeveel waterstofatomen heeft
in totaal?
4H2O
A
1
B
2
C
4
D
8

Slide 9 - Quiz

Stoffen weergeven in formule taal

Slide 10 - Slide

Naam van de elementen
Het eerste atoom wordt gewoon 
genoemd zoals in je al weet
.
Het tweede atoom krijgt een 
uitgang die eindigt met -ide
waarvan een aantal atomen 
echt van naam veranderen.
Deze staan in de tabel hiernaast.
Tweede
element
Uitgang
Zuurstof
-oxide
Zwavel
-sulfide
Fluor
-fluoride
Chloor
-chloride
Broom
-bromide
Jood
-jodide

Slide 11 - Slide

Indexcijfer
Het indexcijfer zetten we als 
telwoord voor de naam
van het atoom.

Alleen vervalt het woord mono als de 
naam daar mee begint.


Cijfer
Telwoord
1
mono
2
di
3
tri
4
tetra
5
penta
6
hexa

Slide 12 - Slide

Systematische naamgeving

Slide 13 - Slide

Systematische naamgeving stappenplan
Wanneer je een systematische naam krijgt:
  1. Noteer de symbolen van de atoomsoorten in de naam
  2. Zet de nummers van de griekse telwoorden die in de naam voor de atoomsoort staan achter elk symbool als index.


Slide 14 - Slide

Systematische naamgeving
  • telwoordatoomsoorttelwoordatoomsoort
  • N2O4 wordt dan: distikstoftetraoxide

  • Het telwoord mono wordt nooit op het begin van de naam gebruikt!
  • Dus NIET monokoolstofdioxide, maar WEL koolstofdioxide.

Slide 15 - Slide

Wat is de systematische naamgeving van
P2O5

Slide 16 - Open question

Triviale naamgeving
  • Sommige stoffen hebben een speciale naam buiten de systematische naamgeving om (zie tabel 3; blz. 61).
  • Dus "water" en niet "diwatermono-oxide".
  • Tabel 3 op blz. 61 moet je uit je hoofd leren!

Slide 17 - Slide

Leerdoelen
  • Je weet het verschil tussen macro- en microniveau.
  • Je weet in welke fasen moleculen voor kunnen komen.
  • Je kent de faseovergangen.
  • Je kan op microniveau de verschillende fasen beschrijven.

Slide 18 - Slide

Macro- en microniveau
  • Macroniveau: als je kijkt naar wat je met het blote oog kan zien. Bijv. smeltpunt, kookpunt, kleur, fase

  • Microniveau: als je kijkt op moleculair/atomair niveau.             Bijv. grootte moleculen, bewegen ze snel/langzaam, zitten ze wel/niet in een rooster.

Slide 19 - Slide

Fasen
  • Er zijn drie verschillende fasen waarin een stof zich kan bevinden:
  1. Vast. Dit geven we in de scheikunde weer als (s). IJs is dus H2O (s).
  2. Vloeibaar. Dit geven we weer als (l). Water is dus H2O (l).
  3. Gasvormig. Dit geven we weer als (g). Waterdamp is dus H2O (g).

  • Is een stof opgelost in water, dan geven we dat weer als (aq). Suiker opgelost in water wordt dan C12H22O11 (aq).

Slide 20 - Slide

In de vaste fase is de aantrekkingskracht tussen de moleculen groot en zitten ze vast in een rooster. De moleculen kunnen niet van plaats veranderen, maar wel trillen op hun plek.
In de vloeibare fase is de aantrekkingskracht tussen de moleculen niet groot genoeg om ze op hun plek te houden, maar wel groot genoeg om bij elkaar te blijven.
In de gasfase is er geen aantrekkingskracht meer tussen de moleculen. Ze kunnen allemaal zelf bewegen. De ruimte tussen de moleculen is erg groot, maar de moleculen kunnen wel samengeperst worden en onder druk in een kleinere omgeving bewaard worden.
Met het deeltjesmodel kunnen we de verschillende fasen beschrijven. Hoe snel een deeltje beweegt is afhankelijk van de temperatuur. Hoe hoger de temperatuur hoe sneller een deeltje beweegt. Bij het absolute nulpunt (0 Kelvin) zullen de deeltjes niet meer trillen.

Bij welke temperatuur een stof een faseovergang ondergaat is afhankelijk van de massa van de stof. Waterstof is veel lichter dan chloor, dus zal waterstof eerder koken dan chloor.

Slide 21 - Slide

Stollen
Smelten
Sublimeren
Rijpen
Condenseren
Verdampen

Slide 22 - Drag question

Leerdoelen
  • Je weet wat moleculen zijn en waaruit ze zijn opgebouwd.
  • Je weet wat een molecuulformule is, wat ze betekenen en hoe ze opgesteld worden.
  • Je weet hoe de systematische naamgeving werkt en kan deze toepassen.
  • Je kent de triviale naamgeving voor enkele stoffen.
  • Je weet het verschil tussen macro- en microniveau.
  • Je weet in welke fasen moleculen voor kunnen komen.
  • Je kent de faseovergangen.
  • Je kan op microniveau de verschillende fasen beschrijven.

Slide 23 - Slide