Cap 2 - les 2

T1A
¡Hola a tod@s y bienvenid@s!


1 / 23
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

T1A
¡Hola a tod@s y bienvenid@s!


Slide 1 - Slide

This item has no instructions

¿Cuál es la fecha de hoy?

Hoy es _____(dag)___________
el _____(datum)__________
de _____(maand)__________

Escribe la fecha en tu cuaderno => Schrijf de datum in je schrift

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Plan de clase
  • discutir la prueba
  • corregir los deberes
  • escuchar + leer
  • verbo ESTAR + regelmatige ww
  • hacer deberes

Lesdoelen: 
1. We leren het ww ESTAR
2. We leren ww vervoegen in de tt

Slide 3 - Slide

Les in twee delen 
Discutir la prueba

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

¿Cómo fue la prueba?
¿Estás content@?
😒🙁😐🙂😃

Slide 5 - Poll

This item has no instructions

Reflectie:
1. Wat ging goed?
2. Waar kan ik nog extra aandacht aan besteden?
3. Hoe ga ik dit aanpakken voor een volgende repetitie?
timer
2:00

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Los deberes
Quizlet 2.1 y 2.2


Samen nakijken: ejercicio 11 y 12

Slide 7 - Slide

Les in twee delen 
Fuente B: En el centro
Ejercicio 6, p. 35
Escuchamos la conversación y respondemos las preguntas

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Video

This item has no instructions



(yo) estoy
(tú) estás
(el, ella, usted) está
(nosotros/as) estamos
(vosotros/as) estáis
(ellos, ellas) están


ik ben
jij bent
hij, zij is / u bent
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
Estar
Zijn
(zich bevinden)

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

ser en estar
Zowel ser als estar betekenen 'zijn'. Maar estar betekent ook 'zich bevinden'. Je gebruikt estar dus bij plaatsbepalingen. Bijvoorbeeld: 
Ik ben hier - Estoy aquí 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

ser of estar?
ser gebruiken we voor eigenschappen die niet veranderen. 
estar gebruiken we voor plaatsbepalingen en voor 
eigenschappen die wél veranderen.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Ser
Estar
... met mijn 
hond in de tuin
... op het strand
... rood en zwart
... op de tafel
... tevreden
... erg oud
... docent
... in bad
... Japans
Waar ... ?
... knap
... blij
... lief
... groot

Slide 13 - Drag question

This item has no instructions




Estáis guapos
Jullie zijn knap
toestand: mooi kapsel, mooie kleding, make-up etc.
Estoy enojado
Ik ben boos 
toestand: 
op dit moment ben ik boos





Sois guapos
Jullie zijn knap
uiterlijke eigenschap:
knap van nature
Soy enojado
Ik ben boos 
karaktereigenschap:
ik ben boos geboren
Estar
(tijdelijke eigenschap)
Ser
(vaste eigenschap)

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

¡A trabajar!
ejercicios 13c y 14

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Verbos regulares en presente

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige ww op -ar
De stam van een werkwoord vind je altijd door -ar/-er/-ir weg te halen. 

Vervolgens plak je er een andere letter achter (zoals het voorbeeld hiernaast, dit gaat altijd in vaste volgorde: ik - jij - hij/zij/het/u - wij - jullie - zij/u meervoud).


Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige ww op -er
De stam van een werkwoord vind je altijd door -ar/-er/-ir weg te halen.

Vervolgens plak je er een andere letter achter (zoals het voorbeeld hiernaast, dit gaat altijd in vaste volgorde: ik - jij - hij/zij/het/u - wij - jullie - zij/u meervoud).

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Regelmatige ww op -ir
De stam van een werkwoord vind je altijd door -ar/-er/-ir weg te halen.

Vervolgens plak je er een andere letter achter (zoals het voorbeeld hiernaast, dit gaat altijd in vaste volgorde: ik - jij - hij/zij/het/u - wij - jullie - zij/u meervoud).

Opdracht 3 (ww -er/-ir)

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Weet jij de betekenis van deze Spaanse regelmatige werkwoorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
comer
bailar
hablar
vivir
cantar
ir
vender
escuchar
escribir
compartir
beber
tocar
schrijven
gaan
dansen
drinken
praten
leven, wonen
luisteren
eten
instrument bespelen, aanraken
delen
zingen
verkopen

Slide 20 - Drag question

This item has no instructions

YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
hablo
bebo
habláis
come
vivimos
escriben
vivís
hablan
preguntamos
vives
vende
compran
escuchas
escucháis
vive
bebemos
compro
bailas
bailáis
leemos
habla
leen
escuchas
pregunto

Slide 21 - Drag question

This item has no instructions

Ahora a trabajar, ¡ándale!
- hacer: 24, 25bc, 26

- estudiar:
* Quizlet 2.2 y 2.3
* libro de texto: fuente D + I

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Wil je nog meer oefenen met -AR -ER -IR werkwoorden?

  1. Verbos -ar oefenen: klik hier
  2. Verbos -er oefenen: klik hier
  3. Verbos -ir oefenen: klik hier


Slide 23 - Slide

This item has no instructions