Terugkijken p1

Wat bestudeert de anatomie?
A
Hoe een lichaam gebouwd is.
B
Hoe je op een lichaam moet opereren.
C
Hoe een lichaam werkt.
D
Welke ziektes/afwijkingen er bestaan.
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
Anatomie | pathologieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat bestudeert de anatomie?
A
Hoe een lichaam gebouwd is.
B
Hoe je op een lichaam moet opereren.
C
Hoe een lichaam werkt.
D
Welke ziektes/afwijkingen er bestaan.

Slide 1 - Quiz

Wat bestudeert de pathologie?
A
Hoe een lichaam gebouwd is.
B
Hoe een lichaam werkt.
C
Overleden mensen.
D
Welke ziektes/afwijkingen er bestaan.

Slide 2 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel -a(n) ?
A
anti
B
eerst (e)
C
niet/geen
D
wel

Slide 3 - Quiz

Wat betekent het achtervoegsel -itis ?
A
jeuk
B
kijken
C
ontsteking
D
pijn

Slide 4 - Quiz

Het Latijnse woord voor slagader is:

Slide 5 - Open question

Het Latijnse woord voor zenuw is:

Slide 6 - Open question

Mijn binnen-enkel wordt ook wel mijn mediale enkel genoemd.

Slide 7 - Open question

Een ander woord voor ventraal is anterior

Slide 8 - Open question

Wat zijn de 5 kenmerken van leven van een cel?
A
Groei, mitose, meiose, waarnemen en voortplanting
B
Groei / celdeling, voeden, ademen, uitscheiden en reageren op verandering
C
Groei / celdeling, uitscheiden, voeden, prikkelverwerking en waarneming
D
Stofwisseling, meiose, groei, waarnemen en celdeling

Slide 9 - Quiz

Wat is de kleinste eenheid van leven in het menselijk lichaam?
A
een cel
B
een molecuul
C
een weefsel
D
een orgaan

Slide 10 - Quiz

De definitie van een weefsel is:
A
Een groep cellen die aan elkaar grenzen
B
Een groep cellen met dezelfde bouw maar verschillende taken
C
Een groep cellen met dezelfde vorm en functie
D
Een groep cellen met verschillende bouw maar dezelfde functie

Slide 11 - Quiz

Er worden meestal vijf hoofdgroepen van weefsels onderscheiden. Welke vijf zijn dat?
A
bloed-, dek-, bind-, steun- en spierweefsel
B
transport-, dek-, epitheel-, steun- en spierweefsel
C
transport-, spier-, zenuw-, bloed- en steunweefsel
D
transport-, zenuw-, spier-, steun-, en dekweefsel

Slide 12 - Quiz

Welke van de onderstaande functies is GEEN functie van de celkern?
A
Is verantwoordelijk voor het kopiëren van DNA
B
Maakt eiwitten die nodig zijn voor de groei van de cel
C
Regelt de stofwisseling van de cel
D
Zorgt voor een stevige vorm van de cel

Slide 13 - Quiz

Genetica (erfelijkheidsleer) is:
A
De wetenschap naar de biologische overdracht van erfelijke, sociale en milieufactoren
B
De wetenschap naar erfelijke, sociale en milieufactoren die zijn opgeslagen in de genen
C
De wetenschap die de gelijkenis van kinderen en hun ouders bestudeert
D
De wetenschap die onderzoek doet naar de eigenschappen van de genen

Slide 14 - Quiz

Als je valt of een klap krijgt, werkt dit deel van de huid als een soort stootkussen. Op deze manier bescherm je de onderliggende organen.


Bij welke huidlaag hoort de bovenstaande functie?
A
Kiemhuid
B
Lederhuid
C
Onderhuids vetweefsel
D
Opperhuid

Slide 15 - Quiz

Wat is er aan de hand bij acne vulgaris?
A
Een comedo in de huid is ontstoken
B
Rode papels in de huid zijn ontstoken
C
Talgkliertjes in de huid zijn ontstoken
D
Zweetkliertjes in de huid zijn dan ontstoken

Slide 16 - Quiz

Welke eigenschap hoort bij een ziekteverwekker zonder cel?
A
Hieronder vallen de kokken, bacilli en spirilla
B
Kun je bestrijden met antibiotica
C
Kunnen zich niet zelfstandig vermenigvuldigen
D
Zijn met het blote oog zichtbaar

Slide 17 - Quiz

De gram-negatieve anaerobe bacterie groep Prevotella wordt vaak gevonden bij luchtweginfecties zoals longontsteking.

Wat betekent anaeroob?
A
Kunnen een hoge zuurgraad zoals in de maag leven
B
Kunnen zonder zuurstof leven, of gaat zelfs dood bij de aanwezigheid van zuurstof
C
Kunnen zonder zuurstof niet leven

Slide 18 - Quiz

Een ziekte die veroorzaakt wordt door een micro-organisme noemen we een ….
A
Infectie
B
Metabole ziekte
C
Nieuwvorm
D
Trauma

Slide 19 - Quiz