Woordsoorten

Nederlands 1-12
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel en telefoons weg
  2. Uitleg Grammatica Woordsoorten
  3. Zelfstandig werken
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Nederlands 1-12
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel en telefoons weg
  2. Uitleg Grammatica Woordsoorten
  3. Zelfstandig werken

Slide 1 - Slide

Zinnen in zinsdelen verdelen
Grammatica zinsontleding

Je verdeelt de zin in 
zinsdelen/blokken.
  1. Persoonsvorm (pv)
  2. Werkwoordelijk gezegde (wwgez)
  3. Onderwerp (ow)
  4. Lijdend voorwerp (lv)

Grammatica Woordsoorten

Je benoemt ieder woord in de zin. Je kan meerdere woordsoorten in een zin hebben.
  1. Werkwoorden (ww)
  2. lidwoorden (lw)
  3. Zelfstandige naamwoorden (zn)
  4. Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
  5. Voorzetsels (vz)

Slide 2 - Slide

Verschil
Bij grammatica zinsontleding komt ieder blokje één keer voor.

Bij grammatica woordsoorten kunnen meerdere woordsoorten in een zin voorkomen.

Slide 3 - Slide

Verschil

Slide 4 - Slide

Grammatica woordsoorten
Je benoemt ieder woord in de zin. Je kan meerdere woordsoorten in een zin hebben. Deze woordsoorten moet je kennen:
  1. Werkwoorden (ww)
  2. lidwoorden (lw)
  3. Zelfstandige naamwoorden (zn)
  4. Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
  5. Voorzetsels (vz) 

Slide 5 - Slide

Lidwoord & Zelfstandig naamwoord
Er zijn drie lidwoorden (lw) --> de, het & een
Lidwoorden staan voor zelfstandige naamwoorden (zn)

Zelfstandige naamwoorden zijn:
  1. Mensen
  2. Dieren
  3. Dingen
  4. Namen

Slide 6 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
Twijfel je of een woord een zelfstandig naamwoord is? Doe de check!
  1. Kan er voor het woord een lidwoord?
  2. Kan je van het woord een meervoud maken?
  3. Kan je van het woord een verkleinwoord maken?

Ja? --> zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Slide

Voorbeeld: lopen

Lidwoord: de/het lopen?
Meervoud: lopenen?
Verkleinen: lopentje?

Nee --> Werkwoord



Voorbeeld: Vlag

Lidwoord: de vlag
Meervoud: de vlaggen
Verkleinen: het vlaggetje

Ja --> Zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord (bn) 
zegt iets over het zelfstandig
 naamwoord. 



Slide 9 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Bij het bijvoeglijk naamwoord hoort ook
het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.

Het bijvoeglijk naamwoord is dan 
gemaakt van een stof of materiaal.

Gouden, houten, stoffen, zilveren, etc.


Slide 10 - Slide

Voorzetsels
Een voorzetsel (vz) is een kort woordje dat vaak een tijd of plaats aangeeft. 

Tip --> kleine woordjes die
 je '... de kist' kan zetten




Slide 11 - Slide

Hoeveel lidwoorden heeft de volgende zin:
De jongen kust het meisje
A
1
B
2
C
3
D
geen

Slide 12 - Quiz

Een oude man steekt de straat over.

Hoeveel ZN heeft deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
geen

Slide 13 - Quiz

Benoem de ZN in de zin:

Een oude man steekt de straat over.

Slide 14 - Open question

Jantje fietst altijd heel hard door de straat.
Wat is het werkwoord in deze zin?
A
Jantje
B
straat
C
fietst
D
geen WW

Slide 15 - Quiz

Benoem het BN in de zin:

Ik heb geen zin in deze stomme lockdown!

Slide 16 - Open question

Benoem de BN's en zeg of ze stoffelijk of gewoon zijn:
'Heb jij een zilveren, gouden of neppe horloge?'

Slide 17 - Open question

1

Slide 18 - Video

00:10
Hoeveel voorzetsels heb je gehoord en welke?

Slide 19 - Mind map

Welke voorzetsels zie je in de zin:
'Ik kom even langs en deel aan iedereen een cadeautje uit.'

Slide 20 - Open question

Welke ZN zie je in de zin:
'Ik kom even langs en deel aan iedereen een cadeautje uit.'

Slide 21 - Open question

Zelfstandig werken
Maak de volgende opdrachten:
Basis: 1 t/m 8 op blz. 144-147
Kader: 1 t/m 8 op werkblad. 

Dit is huiswerk voor de les van maandag


Slide 22 - Slide