NT2 Vraagwoorden

VRAAGWOORDEN
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

VRAAGWOORDEN

Slide 1 - Slide

Je wilt een vraag stellen.

Gebruik een vraagwoord!

Slide 2 - Slide

Een vraagwoord gebruik je om een vraag te maken.

Slide 3 - Slide

Ken je al een paar vraagwoorden misschien?

Slide 4 - Mind map

Vraagwoorden zijn:
wie - wat - hoe- waar- 
hoe laat - waarom - 
wanneer en welke 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

WIE vraagt naar:
A
personen
B
reden
C
dingen
D
op wat voor manier

Slide 7 - Quiz

WAT vraagt naar
A
personen
B
een plaats
C
dingen
D
een tijd

Slide 8 - Quiz

HOE vraagt naar
A
op wat voor manier
B
de tijd
C
iemands leeftijd
D
de reden

Slide 9 - Quiz

HOE LAAT vraagt naar
A
op wat voor manier
B
de tijd
C
iemands leeftijd
D
het aantal

Slide 10 - Quiz

WAAR vraagt naar
A
een reden
B
een manier
C
een plaats
D
de tijd

Slide 11 - Quiz

WAAROM vraagt naar
A
een plaats
B
een reden
C
een leeftijd
D
om hoe laat

Slide 12 - Quiz

WANNEER
A
een jaartal
B
ochtend, middag of avond
C
een dag
D
een tijd in iemands leven

Slide 13 - Quiz

Hoe heet je? 
Anna.
Hoe gaat het ermee? 
Goed en met jou?
Hoe laat is het nu? 
Kwart over drie.

Slide 14 - Slide

Zinnen met een vraagwoord:
Waarom ga je naar school?
Wie gaat naar de film?
Wanneer gaat hij naar zijn oma?
Wat gaan jullie doen?
Hoe maak je pannenkoeken?
Waar ligt Amsterdam?

Slide 15 - Slide

Volgorde:

1 vraagwoord
2 werkwoord
3 persoon / ding / dier 
4 de rest

Slide 16 - Slide

Vraag naar de reden dat
Mouna te laat is

Slide 17 - Open question

Vraag om welke tijd de les begint.

Slide 18 - Open question

Vraag welke persoon te laat is.

Slide 19 - Open question

Vraag op welke dag
de vakantie begint.

Slide 20 - Open question

... gaat naar het zwembad?
A
Wat
B
Wie
C
Waar
D
Hoe

Slide 21 - Quiz

... is je tas?
A
Wanneer
B
Wat
C
Wie
D
Waar

Slide 22 - Quiz

... begint de les?
A
Hoe laat
B
Welke
C
Wanneer
D
Wie

Slide 23 - Quiz

... boeken wil je lezen?
A
Welke
B
Waar
C
Wat
D
Hoeveel

Slide 24 - Quiz

... broers en zussen heb je?
A
Waar
B
Wat
C
Hoeveel
D
Wie

Slide 25 - Quiz

... is de docent?
A
Waar
B
Welke
C
Wie
D
Wat

Slide 26 - Quiz

... wil je eten?
A
Wie
B
Wat
C
Wanneer
D
Waar

Slide 27 - Quiz

... is het station?
A
Waar
B
Wie
C
Wat
D
Hoe

Slide 28 - Quiz

... ga je naar school?
A
Waar?
B
Waarom?
C
Wie?
D
Wat?

Slide 29 - Quiz

vragen?

Slide 30 - Slide