Workshop 6 - 2H unité 1 pc met être - 4/10

1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

le programme

- Uitleg passé composé met être
- Oefenen met le passé conposé
- Afsluiten

Slide 2 - Slide

aan het einde van de les...
- herken ik een passé composé in een zin 
- weet ik hoe ik een passé composé moet vervoegen met être en avoir 
- kan ik twee werkwoorden benoemen die vervoegd zijn met être

Slide 3 - Slide

P.C met avoir
1) Nous avons voyagé ...
2) J'ai acheté ...
3) Avez vous joué ...

Slide 4 - Slide

passé composé
voltooid tegenwoordige tijd
hulpwerkwoord (avoir of être)
+
voltooid deelwoord 
J'ai acheté / Je suis parti

Slide 5 - Slide

alle vormen
van être (FR) in
de présent

Slide 6 - Mind map

ww die je vervoegt
met 'zijn' (NL)

Slide 7 - Mind map

13 ww die je vervoegt met être
regelmatig (op -er):
aller               retourner  
arriver           rester
rentrer           
entrer
tomber           
monter     



onregelmatig:
venir   -> venu
revenir -> revenu
partir  -> parti
sortir  -> sorti
descendre -> descendu 
  

Slide 8 - Slide

Zij is gevallen.
Hij is gegaan.
Zij is aangekomen.
Ik ben in de bus gestapt
Ik ben naar binnen gegaan.
Wij zijn gebleven.
Je suis monté dans le bus.
Nous sommes restés.
Il est allé.
Elle est tombée.
Elle est arrivée.
Je suis entré.

Slide 9 - Drag question

passé composé
hulpww avoir + voltooid deelwoord
Nous avons regardé la télé.
--------------------------------------------------------------------

hupww être + voltooid deelwoord + soms extra letters
Nous sommes allés à la plage.
Nous sommes allées à la plage.

Slide 10 - Slide

extra letters achter volt. dw
                     als het hulpwerkwoord een vorm van être  is !!

m                -              il est parti 
v                 +e           elle est partie
mmv        +s            ils sont partis
vmv          +es         elles sont parties

Slide 11 - Slide

il ......... allé à la plage
A
sont
B
est
C
suis
D
a

Slide 12 - Quiz

elles sont ......... à la maison
A
resté
B
restée
C
restés
D
restées

Slide 13 - Quiz

jullie zijn gegaan
A
vous êtes allé
B
vous êtes allés
C
vous avez allé
D
vous avez allés

Slide 14 - Quiz

wij hebben gewerkt
A
nous travaillons
B
nous avons travailllé
C
nous sommes travaillés
D
nous avons travaillés

Slide 15 - Quiz

Sophie est ..... en retard.
A
venu
B
venue
C
venus
D
venues

Slide 16 - Quiz

Formidable!

Slide 17 - Slide

Comment était le cours?
Hoe hebben jullie deze les ervaren?
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

J'ai compris le passé composé avec être (ik heb de passé composé met ''zijn'' begrepen)
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

au travail!
maintenant (nu in de les): faire: ex. 16B - 16C - 16D blz 24 - 26

les devoirs pour lundi (maandag):
Apprendre 1 (FN - NF) ; Apprendre 2 (FN) ; Apprendre 3 (rijtjes)
                                                Apprendre 4 (FN) ; Apprendre 5 (regels)

faire: ex. 16B - 16C - 16D blz 24 - 26

Slide 20 - Slide