9.3 De totalitaire systemen

1 / 30
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 30 slides, with text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

9.3 De Totalitaire systemen

  • Met Nationaal-Socialisme wordt het Duits fascisme in de periode 1933-1945 bedoeld

  • Ook wel: nazisme genoemd


Kenmerkend Aspect:

Slide 2 - Slide

Doelen voor deze les: 
  • Je kan het volgende kenmerkend aspect in je eigen woorden uitleggen: 'De totalitaire ideologieen communisme, fascisme en nationaalsocialisme.'
  • Je kan de ontwikkeling van het communisme in de Sovjet-Unie uitleggen tijdens het Interbellum. 
  • Je kan de ontwikkeling van het fascisme in Italie uitleggen tijdens het interbellum. 
  • Je kan de ontwikkeling van het nationaalsocialisme in Duitsland uitleggen tijdens het interbellum.
  • Je kan uitleggen hoe Stalin zijn macht vestigde tijdens en met behulp van het vijfjarenplan en de De Grote Terreur. 
  • Je kan uitleggen waarom de fascisten van Mussolini in het begin als redders gezien werden. 
  • Je kan de overeenkomsten en verschillen tussen het fascisme en nationaalsocialisme uitleggen. 
  • Je kan uitleggen wat het uiteindelijke doel was van Lenin's wereldrevolutie. 
  • Je kan de overeenkomsten tussen het communisme, fascisme en nationaalsocialisme uitleggen. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Lenin grijpt de macht
  • Op 16 april stapt in Sint-Petersburg, Lenin na 10 jaar ballingschap uit de trein. 
  • In Rusland was in 1917 na de februarirevolutie een deomcratische regering aan de macht gekomen. 
  • Deze regering werkte samen met de raden (Sovjets) van arbeiders en Soldaten. 
  • Bij aankomst richt hij zich tot de verzamelde massa en riep op tot een tweede revolutie. 
  • In de maanden na zijn aankomst kan de democratische regering de chaos niet stoppen. 

Slide 5 - Slide

Lenin grijpt de macht
  • Lenin was in het begin de leider van een kleine groep communisten. 
  • Na zijn aankomst groeide de aanhang van Lenin. 
  • Op 7 november gaf hij het sein voor een nieuwe opstand. 

Slide 6 - Slide

Lenin grijpt de macht
  • De communisten van Lenin nemen belangrijke gebouwen in. 
  • In het begin van de nacht dringen de communisten het winterpaleis binnen. 
  • Daar nemen de communisten de aanwezig ministers gevangen. 
  • In de ochtend verklaart Lenin dat de Sovjets de macht hebben. In werkelijkheid hebben de communisten van Lenin de macht. 

Slide 7 - Slide

Communisme in Rusland
  • Na Lenins machtsovername breekt er een burgeroorlog uit in Rusland. 
  • De communisten verslaan in deze burgeroorlog hun vijand 'De Witten'. 
  • Na burgeroorlog stichtten de communisten in 1922 de Sovjet-Unie.
  • Wat in naam een unie is van vrije staten, maar in werkelijkeheid is het één land geleid vanuit Moskou. Geleid door één partij de communisten. Waarmee de Sovjet-Unie een eenpartijstaat wordt. 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Communisme in Rusland
  • In 1922 sterft Lenin. 
  • Na de dood van Lenin komt Jozef Stalin aan de macht.
  • Hij bouwde met grof geweld een industriele samenleving. 
  • Om dit te bereiken stelde hij een vijfjarenplan op. 

Slide 10 - Slide

Communisme in Rusland
  • In dit plan stelde hij op wat er geproduceerd moest worden. 
  • In werkelijkheid werd de bevolking gedwongen om voor Stalin te produceren. 
  • Boeren moesten een groot deel van hun oogst afstaan aan collectieve boerderijen. 
  • Miljoenen boeren werden gedeporteerd of stierven van de honger. Met als doel de boeren als klasse uit te roeien.

Slide 11 - Slide

Communisme in Rusland
  • Tegelijk werden industrie complexen uit de grond gestampt. 
  • Kanalen gegraven en spoorwegen aangelegd. 
  • Het meeste werk werd door dwangarbeiders gedaan. 

Slide 12 - Slide

Communisme in Rusland
  • De staatsterreur werd tot het uiterste opgevoerd. 
  • Miljoenen werden naar de strafkampen(Goelags) in Siberie gestuurd.
  • Iedere burger kon op grond van (valse) beschuldigingen worden opgepakt. 

Slide 13 - Slide

Communisme in Rusland
  • Stalin organiseerde de Grote Terreur om zijn Partij te zuiveren van 'verdachte' elementen. 
  • Hiermee ruimde hij ook politieke concurrenten en tegenstanders op binnen zijn eigen partij. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Fascisme in Italie
  • Tijdens het Interbellum stortten de democratieen in Zuid-, Oost- en Midden-Europa allemaal in. 
  • Eerste land waar dit gebeurd is Italie. 
  • Na de Eerste Wereldoorlog kampt Italie met chaos en geweld. 
  • Arbeiders bezetten fabrieken en landerijen. 
  • Fanatieke nationalisten waren ontevreden om Italie nauwelijks beloond was voor het meevechten bij de geallieerden tijdns de Eerste Wereldoorlog. 

Slide 16 - Slide

Facisme in Italie
  • In 1919 besluit de leider van deze nationalisten, Benito Mussolini, de fascistische beweging te vormen. 
  • Deze fascisten  vormden knokploegen die vochten met de arbeiders. 

Slide 17 - Slide

Fascisme in Italie
  • Deze knokploegen voerde ook straatterreur uit op tegenstanders. 
  • Vanaf 1919 krijgen deze fascistisch knokploegen enkele steden in handen. 
  • In 1922 houden deze knokploegen een mars op Rome en dreigden met geweld als zij niet de macht zouden krijgen. 
  • De koning van Italie roept hierop Mussolini uit tot de nieuwe regeringsleider. 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Fascisme in Italie
  • Hierop trekt Mussolini snel alle macht naar zicht toe. 
  • Hij laat tegenstanders opsluiten en vermoorden en verbood alle andere partijen. 
  • Vestigde een dictatuur in Italie. 

Slide 20 - Slide

Nationaalsocialisme in Duitsland
  • Ook in Duitsland was er na de Eerste Wereldoorlog chaos. 
  • Er waren straatgevechten tussen links arbeiders en nationalistische oorlogsveteranen. 
  • Een van die veteranen (Adolf Hitler), werd leider van de NSDAP en wilde net als de fascisten  in Italie, een mars houden. 
  • Hij en de anderen werden al snel gearresteerd. 

Slide 21 - Slide

Nationaalsocialisme in Duitsland
  • In de crisisjaren van de jaren 30 groeide de aanhang van Hitler. 
  • De NSDAP worden dan de Nazi partij genoemd. 
  • De nazi's krijgen zoveel stemmen dat president Hindenburg in 1933 Hitler benoemd tot regeringsleider. 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Nationaalsocialisme in Duitsland
  • Net als in Mussolini verovert Hitler in korte tijd alleenheerschappij. 
  • De samenleving moest alles doen zoals de nazi ideologie: Hiermee wordt de maatschappij gelijkgeschakeld. 
  • Het volgen van deze ideologie werd streng bewaakt door censuur. 
  • Politieke tegenstanders werden, net als in Italie, vermoord of opgesloten. 
  • In deze periode krijgen ook de minderheden zoals Joden het zwaar te verduren. 

Slide 24 - Slide

Ras, natie en klasse. 
Overeenkomsten nationaalsocialisme en fascisten: 
  1. Allebei extreem nationalistisch. 
  2. Verheerlijkten geweld. 
  3. Verheerlijkten hun leiders. 
  4. Richtte enorme partijlegers op die zich bezighielden met straatterreur. 

Verschil tussen het nationaalsocialisme en fascisme is: 
  1. In de nazi ideologie was de rassenleer een belangrijk onderdeel. 

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Nationaalsocialisme in Duitsland
  • De communistische ideologie was totaal anders. 
  • Lenin brakt met de sociaaldemocraten omdat die hun regering en vaderland belangrijker vonden dan de revolutie. 
  • Overal in de wereld, in elk land, moest de arbeidersklasse de macht grijpen en kapitalisme vernietigen en bedrijven in handen brengen van de staat. 
  • Dit zou dan leiden tot een wereld vor vrede,welvaart en gelijkheid. 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Volledige controle
Overeenkomsten fascisme, communisme en nazisme: 
  1. Zijn alle drie totalitaire idealogieen: Zij wilden het leven, denken en voelen van de bevolking volledig beheersen. 
  2. Onderwijs, media en de economie moesten in dienst staan van de ideologie. 
  3. Zelfs de vrije tijd werd straks georganiseerd. 
  4. Kritiek werd gezien als misdadig. Tegenstanders werden meedogenloos gestraft. 
  5. Nadruk werd gelegd op leiderschap. De leider moest blind gevolgd worden. Hun macht onbeperkt. 

Slide 29 - Slide

Aan de slag: Huiswerk
  1. Maken paragraaf 9.3.
  2. Leren leerdoelen paragraaf 9.1. 

Slide 30 - Slide