Uitdagingstraject: Bouwstenen van organismen

Bouwstenen van organismen
1 / 95
next
Slide 1: Slide
NatuurwetenschappenSecundair onderwijs

This lesson contains 95 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

time-iconLesson duration is: 240 min

Items in this lesson

Bouwstenen van organismen

Slide 1 - Slide

Wat weten we al? 
We herhalen de bouwstenen van materie.

We herhalen het verschil tussen levend, levenloos en dood.


Slide 2 - Slide

een schedel van een vos
een meikever
een waterval
levend
dood
levenloos

Slide 3 - Drag question

Stoffen zijn opgebouwd uit moleculen. Hoeveel soorten moleculen herken je?
A
één soort moleculen
B
twee soorten moleculen
C
drie soorten moleculen
D
negen soorten moleculen

Slide 4 - Quiz

Uit hoeveel atomen bestaat één molecule water?
A
uit één atoom
B
uit twee atomen
C
uit drie atomen

Slide 5 - Quiz

Kies alle passende
stellingen.
A
Deze molecule bevat drie soorten atomen.
B
Deze molecule bevat 10 atomen in totaal.
C
Deze molecule bevat 9 atomen in totaal.
D
Deze molecule bevat 2 atomen koolstof.

Slide 6 - Quiz

Welke doelen behandelen we? 
  • We ontdekken de verschillende organisatieniveaus binnen dierlijke organismen.
  • We ontdekken de verschillende organisatieniveaus binnen plantaardige organismen. 
  • We ontdekken het proces van de celademhaling


Slide 7 - Slide

Onderzoeksvraag 1
Wat is het kleinste levende bouwsteentje van een organisme? 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

We onthouden...
De cel is het kleinste levende bouwsteentje van een organisme. 

Een levende cel is opgebouwd uit levenloze stoffen, namelijk moleculen. 

Slide 10 - Slide

Maak de volgende oefeningen in je werkboek van HOEZO 1:

  • op pagina 163 oefening 1
  • op pagina 164 oefening 2

Slide 11 - Slide

Onderzoeksvraag 2
Wat is het verschil tussen macroscopisch en microscopisch? 

Slide 12 - Slide

microscopisch = zichtbaar met een microscoop
macroscopisch = zichtbaar met het blote oog

Slide 13 - Slide

macroscopisch
microscopisch

Slide 14 - Drag question

Opdracht 1
Maak opdracht 1 in de werkbundel met behulp van de website op de volgende slide. 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Werken met de microscoop
Bekijk de video op de volgende slide. 

Leer de onderdelen van de microscoop kennen samen met hun functie. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Opdracht 2
Maak het werkblad in de bundel over de delen van de microscoop. 

Bekijk vervolgens de video die je toont hoe je met een microscoop werkt. 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Werken met de microscoop
Probeer het nu eens zelf. 
Kom een microscoop halen samen met een doosje vol preparaten. 
Probeer het beeld scherp te stellen met de verschillende objectieven. 


Slide 21 - Slide

Maak de volgende oefeningen in je werkboek van HOEZO 1:

  • op pagina 165 oefening >4
  • op pagina 167 oefening >>5 en >>7

Slide 22 - Slide

Onderzoeksvraag 3
Wat zijn de microscopisch bouwstenen van een organisme? 
deelonderzoeksvragen: 
- Hoe zijn cellen opgebouwd? 
- Hoe groeperen cellen zich tot weefsels en organen? 

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

de cel
= het kleinste levende bouwsteentje

= bestaat uit kleinere celonderdelen of organellen

= verschil tussen een dierlijke cel en een plantaardige cel. 

Slide 25 - Slide

de dierlijke cel
de dierlijke cel

Slide 26 - Slide

DE CELKERN
= een herkenbaar bolvormig donkergekleurd celorganel
FUNCTIE
  1.  coördineert de werking van de cel 
  2. bevat erfelijke kenmerken van het organismen (DNA)

Slide 27 - Slide

HET CELMEMBRAAN
= een dun vliesje rondom het cytoplasma
FUNCTIE
  1.  is de celbegrenzing
  2. regelt het transport van stoffen in en uit de cel

Slide 28 - Slide

HET CYTOPLASMA
= een geleiachtige vloeistof waarin verschillende celorganellen voorkomen
FUNCTIE
de celvloeistof die opgeloste stoffen voor de cel bevat. 

Slide 29 - Slide

DE MITOCHONDRIËN
= heel kleine korrels in het cytoplasma
FUNCTIE
hier gebeuren stofomzettingen waarbij glucose (suiker) wordt verbrand en er energie vrijkomt. 

Slide 30 - Slide

de plantaardige cel
de plantaardige cel

Slide 31 - Slide

gelijkenissen met de dierlijke cel
Alle celorganellen van de dierlijke cel komen ook voor in de plantaardige cel: de celkern (1), het celmembraan (2), het cytoplasma (3) en de mitochondriën (4). 
Ze hebben extra onderdelen. 

Slide 32 - Slide

DE BLADGROENKORRELS
= grote, groene korrels in het cytoplasma van plantencellen
FUNCTIE
  1. geeft de plant een groene kleur
  2. Hier gebeuren stofomzettingen waarbij voedingsstoffen (glucose) voor de plant worden gevormd. 

Slide 33 - Slide

DE VACUOLE
= een blaasje gevuld met vocht dat de celinhoud tegen de celwand duwt

FUNCTIE
  1. opslaan van water en opgeloste stoffen
  2. geeft extra stevigheid aan de plant 

Slide 34 - Slide

DE CELWAND
= een dikke celbegrenzing opgebouwd uit cellulose

FUNCTIE
  1. zorgt voor de vorm van de plantencel
  2. geeft stevigheid aan de plant 

Slide 35 - Slide

Wat is het kleinste levende bouwsteentje van een organisme?
A
een cel
B
een orgaan
C
een molecule
D
een weefsel

Slide 36 - Quiz

celorganellen
van de dierlijke cel

Slide 37 - Mind map

Welke celorganel zorgt voor de stofomzetting waarbij glucose wordt verbrand?
A
een bladgroenkorrel
B
een celkern
C
een mitohondrium
D
een vacuole

Slide 38 - Quiz

Welke celorganel vinden we enkel terug in de plantaardige cel?
A
de celmembraan
B
de celwand
C
de celkern
D
het cytoplasma

Slide 39 - Quiz

Welke celorganel herken je bij
nummer 2
A
de bladgroenkorrels
B
de celkern
C
de vacuole
D
het cytoplasma

Slide 40 - Quiz

Opdracht 3
Maak opdracht 3 in de werkbundel met behulp van de video op de volgende slide. 

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Video

weefsels
Cellen met hetzelfde uitzicht en dezelfde functie groeperen zich tot weefsel

Voorbeelden: spierweefsel, dekweefsel, transportweefsel, steunweefsel, vulweefsel,...

Slide 43 - Slide

organen
Een groep van verschillende weefsels die samen instaan voor dezelfde hoofdfunctie vormen een orgaan

Voorbeelden op de afbeelding: stengel, huid 

Slide 44 - Slide

Welk organisatieniveau van het organisme herken je?
A
Dit is een groep met dezelfde cellen.
B
Dit is een groep met verschillende weefsel.
C
Dit is een weefsel.
D
Dit is een orgaan.

Slide 45 - Quiz

Welk organisatieniveau van het organisme herken je?
A
Dit zijn twee weefsels.
B
Dit zijn twee organen.
C
Dit zijn dezelfde cellen.
D
Dit zijn dezelfde weefsels.

Slide 46 - Quiz

Wat is het orgaan op de
afbeelding?
A
het bindweefsel
B
het bloed
C
de maag
D
het maagweefsel

Slide 47 - Quiz

weefsel
cel
orgaan

Slide 48 - Drag question

Maak de volgende oefeningen in je werkboek van HOEZO 1:

  • op pagina 170 oefening >3
  • op pagina 171 oefening >4

  • op pagina 172 oefening >>5, >>6, >>7 en >>8

Slide 49 - Slide

Onderzoeksvraag 4
Wat zijn de macroscopische bouwstenen van een organisme?
deelonderzoeksvragen:
- Hoe is een zoogdier inwendig opgebouwd?
- Hoe groeperen organen zich tot stelsels? 

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Video

Maak de volgende oefeningen in je werkboek van HOEZO 1 na of tijdens  het bekijken van de video op de volgende slide. 

  • op pagina 173 & 174: >1

Slide 52 - Slide

inwendige opbouw
In de romp van een zoogdier onderscheid je verschillende organen. Ze liggen verdeeld in twee ruimten: de borst- en buikholte. 

De holtes worden van elkaar gescheiden door het middenrif

Slide 53 - Slide

de organen
  • Kleur het hart rood.  

  • Kleur de longen blauw. 

  • Kleur de lever geel. 

  • Kleur de maag groen. 

Slide 54 - Slide

de organen
  1. de luchtpijp
  2. de bloedvaten
  3. de galblaas
  4. de milt
  5. de (linker)nier
  6. de urineblaas
  7. de dunne darm 

Slide 55 - Slide

de organen
8. de blinde darm
9. de appendix
10. de dikke darm
11. de endeldarm
12. de aars of de anus
13. de rib
14. het middenrif

Slide 56 - Slide

Welke orgaan herken je bij
nummer 2?
A
de luchtpijp
B
de linkerlong
C
de rechterlong
D
het hart

Slide 57 - Quiz

Welke orgaan herken je bij
nummer 7?
A
de blinde darm
B
de appendix
C
de dikke darm
D
de dunne darm

Slide 58 - Quiz

Welke orgaan herken je bij
nummer 6?
A
de maag
B
de slokdarm
C
de lever
D
de milt

Slide 59 - Quiz

In welk deel van de romp
bevinden zich de darmen?
A
de borstholte
B
de buikholte

Slide 60 - Quiz

het hart
de appendix
de maag
de lever
de borstholte
de buikholte

Slide 61 - Drag question

Opdracht 4
Maak opdracht 4 in de werkbundel waarbij je een orgaan naar keuze gaat onderzoeken.

Los hiervoor de vragen op en verwerk de informatie in een Presentatie. 

Slide 62 - Slide

Hoe groeperen organen zich topt stelsels? 

Slide 63 - Slide

Slide 64 - Video

Samengevat
Een stelsel is een groepering van organen die samenwerken aan dezelfde levensfunctie. 

Een organisme is het geheel van alle stelsels. 

Slide 65 - Slide

Slide 66 - Link

Ga met behulp van de interactieve schoolplaat aan de slag om de volgende oefeningen te maken in je cursus: 
  • pagina 176 en 177: >3
  • pagina 178: >4
Indien je meer oefeningen wenst over de organen en de organenstelsel maak je vervolgens onderstaande oefeningen in je cursus:
  • pagina 179: >>5 en >>6
  • pagina 180: >>7 en >>8 

Slide 67 - Slide

Opdracht 5
In de video zegt men dat we 9 organenstelsels hebben. Er zijn er echter nog twee extra die niet aangekaart worden: het hormonenstelsel en het lymfevatenstelsel
Zoek eens uit met behulp van de werkbundel wat deze stelsels inhouden. 

Slide 68 - Slide

Onderzoeksvraag 5
Hoe functioneert de cel voor de samenhang binnen een dierlijk organisme? 

Slide 69 - Slide

de celademhaling
Elk organenstelsel heeft een eigen specifieke taak. Alle stelsels werken samen om een organisme levend te houden. 
Om deze samenwerking te begrijpen zoomen we terug in op celniveau

We herhalen hiervoor de celorganellen

Slide 70 - Slide

Welk celorganel herken je bij
nummer 1 ?
A
het cytoplasma
B
de celkern
C
het celmembraan
D
de mitochondriën

Slide 71 - Quiz

Welk celorganel herken je bij
nummer 2 ?
A
het cytoplasma
B
de celkern
C
het celmembraan
D
de mitochondriën

Slide 72 - Quiz

Welk celorganel herken je bij
nummer 3 ?
A
het cytoplasma
B
de celkern
C
het celmembraan
D
de mitochondriën

Slide 73 - Quiz

Welk celorganel herken je bij
nummer 4 ?
A
het cytoplasma
B
de celkern
C
het celmembraan
D
de mitochondriën

Slide 74 - Quiz

Welk functie hebben de mitochondriën in de cel?

Slide 75 - Open question

de celademhaling
De mitochondriën leveren energie aan het lichaam. 

Dit doen ze door verbranding: een chemische stofomzetting

Deze stoffen die hiervoor nodig zijn moeten tot in de cel komen. 

Slide 76 - Slide

de celademhaling
De eerste nodige stoffen zijn de voedingsstoffen waaronder glucose

Deze worden uit het voedsel gehaald door het spijsverteringsstelsel

Het transportstelsel brengt ze naar de cel. 

Slide 77 - Slide

de celademhaling
Voor de verbranding is ook zuurstofgas nodig. 

Daar zorgt het ademhalingsstelsel voor. 

Het transportstelsel brengt deze naar de cellen. 

Slide 78 - Slide

de celademhaling
In de mitochondriën wordt glucose met behulp van het zuurstofgas verbrand.  

We krijgen een energieomzetting: chemische energie wordt omgezet in bewegingsenergie en warmte.

Slide 79 - Slide

de celademhaling
In de mitochondriën wordt glucose met behulp van het zuurstofgas verbrand.  

We krijgen ook een stofomzetting: glucose en zuurstofgas worden omgezet in koolstofdioxide, water en afvalstoffen.

Slide 80 - Slide

de celademhaling
De stoffen die vrijkomen dienen ons lichaam te verlaten. We zoomen hier even op in: 
koolstofdioxide en waterdamp verlaten ons lichaam via het ademhalingsstelsel
Ze komen bij de longen via het transportstelsel



Slide 81 - Slide

de celademhaling
De stoffen die vrijkomen dienen ons lichaam te verlaten. We zoomen hier even op in: 
Water en afvalstoffen verlaten ons lichaam via het uitscheidingsstelsel
Ze komen bij de nieren en de huid via het transportstelsel



Slide 82 - Slide

de celademhaling
Dit hele proces noemen we de celademhaling

De celkern is hiervan de coördinator en zorgt dat alles vlotjes verloopt. 




Slide 83 - Slide

Slide 84 - Video

Maak de volgende oefeningen in je werkboek van HOEZO 1:

  • op pagina 181: >1

  • op pagina 182 oefening >>2, >>3 en >>4

Slide 85 - Slide

Welke stoffen zijn nodig voor de celademhaling?
A
voedingsstoffen en zuurstofgas
B
afvalstoffen en koolstofdioxide
C
voedingsstoffen en koolstofdioxide
D
afvalstoffen en zuurstofgas

Slide 86 - Quiz

Hoe worden de voedingsstoffen opgenomen?
A
via het ademhalingsstelsel
B
via het uitscheidingsstelsel
C
via het spijsverteringsstelsel
D
via het transportstelsel

Slide 87 - Quiz

Hoe wordt zuurstofgas opgenomen?
A
via het ademhalingsstelsel
B
via het uitscheidingsstelsel
C
via het spijsverteringsstelsel
D
via het transportstelsel

Slide 88 - Quiz

Hoe komen zuurstofgas en voedingsstoffen bij de cellen?
A
via het ademhalingsstelsel
B
via het uitscheidingsstelsel
C
via het spijsverteringsstelsel
D
via het transportstelsel

Slide 89 - Quiz

Welke stoffen komen vrij na de stofomzetting in de mitochondriën?
A
voedingsstoffen en zuurstofgas
B
afvalstoffen en koolstofdioxide, water
C
voedingsstoffen en koolstofdioxide
D
afvalstoffen en zuurstofgas

Slide 90 - Quiz

Hoe verlaten koolstofdioxide en waterdamp ons lichaam?
A
via het ademhalingsstelsel
B
via het uitscheidingsstelsel
C
via het spijsverteringsstelsel
D
via het transportstelsel

Slide 91 - Quiz

Hoe verlaten water en afvalstoffen ons lichaam?
A
via het ademhalingsstelsel
B
via het uitscheidingsstelsel
C
via het spijsverteringsstelsel
D
via het transportstelsel

Slide 92 - Quiz

Hoe bereiken deze afvalstoffen de nieren, de huid of de longen?
A
via het ademhalingsstelsel
B
via het uitscheidingsstelsel
C
via het spijsverteringsstelsel
D
via het transportstelsel

Slide 93 - Quiz

Samenvatting thema 5
Vul de schematische samenvatting van thema 5 aan op pagina 184.

Slide 94 - Slide

OPDRACHT 6
Lees de informatiebon op pagina 183 en los de bijhorende vragen op. 

Slide 95 - Slide