H4.3 1TH Begrijpend lezen Deel 2

H4.3 1TH
Tekstverband 2
Verwijswoorden
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H4.3 1TH
Tekstverband 2
Verwijswoorden

Slide 1 - Slide

Welke twee tekstverbanden
ken je al?

Slide 2 - Open question

Bedenk twee zinnen.
Maak zin 1 met een opsommend tekstverband en zin 2 met een tegenstellend tekstverband

Slide 3 - Open question

Tekstverband: tijdsvolgorde
Nieuw tekstverband = tijdsvolgorde tekstverband
Signaalwoorden: eerst, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte.
Voorbeelden:
  • Voordat Pien de deur uitgaat, geeft ze haar konijn te eten.
  • Daarna fietst ze naar school.

Slide 4 - Slide

1. Kijk nogmaals naar de voorbeelden voor het tijdsvolgorde tekstverband.
2. Zet 1 t/m 3 onder elkaar.
3. Plaats de drie gebeurtenissen in volgorde van tijd.

Slide 5 - Open question

Welke woorden zijn signaalwoorden voor tijdsvolgorde?
A
ten eerste, ten tweede, ook, verder
B
1,2,3,4,5,6
C
eerst, daarna, vervolgens, toen
D
maar, waarom, hoezo, waartoe

Slide 6 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?

Hoewel Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende.
A
tegenstellend
B
opsommend
C
tijdsvolgorde

Slide 7 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?

Eerst ga je naar de kapper en vervolgens ga je nieuwe schoenen kopen
A
tegenstellend
B
opsommend
C
tijdsvolgorde

Slide 8 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?

Hij is niet alleen goed in voetbal, maar ook in hockey.
A
tegenstellend
B
opsommend
C
tijdsvolgorde

Slide 9 - Quiz

Verwijswoorden
  • Woorden worden vervangen door verwijswoorden, als de schrijver niet steeds dezelfde woorden wil gebruiken. 
  • Verwijzen meestal naar iets wat éérder in de tekst staat. 

1. Stel een vraag om te kijken waar het naar verwijst.
2. Het antwoord is waarnaar het verwijst.


Slide 10 - Slide

Wat is in onderstaande zin het verwijswoord?

Mijn tante Carola is 100 euro kwijt. Haar portemonnee is gerold op de groentemarkt.

Slide 11 - Open question

Welke vraag kun je stellen om te weten waar 'haar' naar verwijst?

Mijn tante Carola is 100 euro kwijt. Haar portemonnee is gerold op de groentemarkt.

Slide 12 - Open question

Waar verwijst 'haar' naar?

Mijn tante Carola is 100 euro kwijt. Haar portemonnee is gerold op de groentemarkt.

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Link

En nu werken jullie!
H4.3

Slide 15 - Slide