crim

• Maatschappijleer
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 4

quiz vragen criminaliteit

H1 t/m H4

Als je 1 blikje cola steelt:

1. Ben je asociaal
2. Pleeg je een misdrijf
3. Bega je een overtreding

Wat is een misdrijf?

1. Zonder te betalen in de tram zitten.
2. Op de fiets zonder licht in het donker fietsen.
3. Een krat bier uit de supermarkt stelen.
4. Wildplassen.

Wat is een overtreding?

1. Doorlopen waar een bord “verboden toegang” staat.
2. Een fiets stelen.
3. Een schuurtje openbreken.
4. Iemand een klap geven.

Noem voorbeelden
van materiele schade.

Wat is een goede omschrijving van criminaliteit?

1. Asociaal gedrag.
2. Alle overtredingen die in de wet staan.
3. Alle misdrijven die in de wet staan.
4. Strafbare feiten die minder erg zijn.

Wat bedoelen we met een delict?

Je krijgt een strafblad als je ………………
Welke woorden zijn weggelaten?

1. een overtreding begaat.
2. een bekeuring krijgt.
3. wordt aangehouden.
4. een misdrijf begaat.

Bartina heeft geen zin om te lopen. Ze steelt een fiets. Als ze door de rechter schuldig wordt verklaard, krijgt ze een strafblad.
Deze uitspraak is:

1. juist
2. onjuist

Als de politie je ……………………, moet je mee naar het politiebureau.
Wat is weggelaten in deze zin?

1. fouilleert.
2. huis doorzoekt.
3. arresteert.
4. herkent.

Een roofoverval is een voorbeeld van:

1. een misdrijf.
2. asociaal gedrag dat niet verboden is.
3. een overtreding.
4. een strafbaar feit dat minder erg is.

Waarom plegen jongens meer criminaliteit dan meiden?