voegwoorden

Voegwoord
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Voegwoord

Slide 1 - Slide

Bespreek het doel van deze les met de leerlingen. Wat gaan ze oefenen/leren?
Doel: 
Ik kan de voegwoorden en, dus, of, maar, want gebruiken om zinnen aan elkaar te maken ('plakken').

Slide 2 - Slide

Bespreek het doel van deze les met de leerlingen. Wat gaan ze oefenen/leren?
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘plakt', zinnen aan elkaar.



 
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Wat is een voegwoord?

Slide 3 - Slide

Uitleg:
Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Voorbeelden van voegwoorden:
en - want - of - maar - dus.

We kijken eerst naar de betekenis van de voegwoorden en enkele voorbeelden.

Slide 4 - Slide

Voor groep 6 zijn deze woorden herhaling, laat ze dit wel meedoen. De opdrachten zullen gedifferentieerd worden aangeboden en op het einde volgen nog een paar nieuwe voegwoorden voor groep 6 met enkele opdrachten.
en

en: je praat over 2 dingen (+)


De ouders drinken koffie en de kinderen drinken limonade.

De juf leest een boek en de meester tekent op het bord.

Slide 5 - Slide

Laat de leerlingen vertellen welke zinnen aan elkaar zijn geplakt.
of
of: je kunt tussen 2 dingen kiezen


Wil je een koekje of wil je een appel?

Ik ga naar de speeltuin of ik ga naar mijn vriendje.

Slide 6 - Slide

Laat de leerlingen vertellen welke zinnen aan elkaar zijn geplakt.
maar
maar: tegenstelling


Daan wil graag op voetbal, maar hij mag niet van zijn moeder.

Ik wil buiten fietsen, maar het regent veel te hard.

Slide 7 - Slide

Laat de leerlingen vertellen welke zinnen aan elkaar zijn geplakt.
dus
dus: iets wat logisch na iets anders gebeurt.


Het is droog, dus we kunnen buiten spelen.

Ik ben ziek, dus ik ga niet naar school.

Slide 8 - Slide

Laat de leerlingen vertellen welke zinnen aan elkaar zijn geplakt.
want
want: geeft een reden (daarom)


Ik ga met de fiets, want het is mooi weer.

Ik blijf binnen, want het regent.

Slide 9 - Slide

Laat de leerlingen vertellen welke zinnen aan elkaar zijn geplakt.
We gaan het zelf proberen!

Slide 10 - Slide

Bekijk het uitlegfilmpje op de volgende slide. Deze gaat over voegwoorden.

Vul het goede woord in.
Ik drink geen koffie, .... wel thee.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 11 - Quiz

Antwoord B: maar.

Ik drink geen koffie, .... daar krijg ik maagpijn van.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 12 - Quiz

Antwoord C: want.

Wil jij koffie ... chocolademelk?
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 13 - Quiz

Antwoord D: of.

Ik drink geen koffie ... ook geen chocolademelk.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 14 - Quiz

Antwoord A: en.

Vul het goede voegwoord in.
Jean ... Peter gaan naar school.

Slide 15 - Open question

Antwoord: en.

De school is dicht, ... het is vakantie.

Slide 16 - Open question

Antwoord: want.

Zullen we gaan zwemmen ... zullen we gaan voetballen?

Slide 17 - Open question

Antwoord: of

Het regent niet meer ... we kunnen buiten voetballen

Slide 18 - Open question

Antwoord: of

Ik ga vroeg slapen, ... ik ben erg moe. 
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 19 - Quiz

Antwoord C: want.

Ik ben erg moe, ... ik ga vroeg slapen.
A
en
B
maar
C
want
D
dus

Slide 20 - Quiz

Antwoord D: dus.

Ik ga vroeg slapen, ... mijn man blijft nog TV kijken.
A
en
B
maar
C
want
D
dus

Slide 21 - Quiz

Antwoord B: maar.