1.3 cellen (plant+dier) en 1.4 organellen

1.3 + 1.4 
Cellen (plant+dier) en organellen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

1.3 + 1.4 
Cellen (plant+dier) en organellen

Slide 1 - Slide

Thema 1 
1.1 Verschillen en overeenkomsten
1.2 Cellen, weefsels en organen
1.3 Plantencellen en hun organellen
1.4 Submicroscopische delen van de cel
1.5 DNA en chromosomen
1.6 Transport van stoffen in en uit de cel
1.7 Vermeerdering van cellen
1.8 Kunstmatige klonen

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt delen van dierlijke cellen en van plantaardige cellen herkennen en de functies ervan benoemen.
  • Je kunt delen van dierlijke cellen en van plantaardige cellen herkennen en de functies ervan benoemen.
  • Je kunt een cel beschrijven als zelfstandig functionerende biologische eenheid. 
  • Je kent de verschillende celorganellen en hun functies 


Slide 3 - Slide

Plantaardige en dierlijke cellen
  • Teken eens uit je hoofd een plantaardige cel en een dierlijke cel.
  • Benoem de verschillende organellen van deze cellen.
  • Vergelijk je tekening met je buur.

timer
5:00

Slide 4 - Slide

Bekijk BINAS tabel 79B en 79C
Vergelijk de BINAS tabellen met jullie tekeningen.
Wat zijn de meest opvallende overeenkomsten?
Wat zijn de meest opvallende verschillen?

Slide 5 - Slide

Plastiden / korrels
-Bladgroenkorrels / chloroplast (fotosynthese)
-Kleurstofkorrels / chromoplast (aantrekkelijk/rijp)
- Zetmeelkorrels / amyloplast(opslag)

Slide 6 - Slide

Herken de structuren

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Basisstof 1.4 Submicroscopische delen van de cel 

Slide 9 - Slide

Lichtmicroscoop vs elektronenmicroscoop
- Meer detail met elektronenmicroscoop
- Celorganellen die met de lichtmicroscoop niet te zien zijn:  ribosomen, mitochondriën, endoplasmatisch reticulum (ER) en lysosomen

- Celorganel: deel van de cel met een eigen vorm en functie, vaak door een membraan van het cytoplasma afgescheiden

Slide 10 - Slide

Celkern
In het kernplasma ligt het DNA.

DNA ligt opgerold in de vorm van chromosomen

(Kernlichaampje: 
Vormt ribosomen)

Kernporiën:
Maakt transport naar cytoplasma mogelijk

Slide 11 - Slide

Endoplasmatisch reticulum oftewel ER
Functie: Plek voor het maken van eiwitten en transport naar het golgi systeem

De membranen vormen blaasjes. Kleine stukjes kunnen zich afsnoeren, exocytose,  en zich verplaatsen door het cytoplasma


Slide 12 - Slide

Endoplasmatisch reticulum: ER
Ligt meestal om de celkern heen

Bestaat uit lagen membranen

Ruw ER: 
Bevat ribosomen (maken eiwitten)
Glad ER: 
Bevat geen ribosomen

Slide 13 - Slide

Golgisysteem
- Afmaken eiwitten, tot de definitieve vorm.
- Doorsturen voor secretie. 
- Maken van lysosomen.
- Golgisysteem is dus een fabriekje waarheen allerlei stoffen worden aangevoerd om vervolgens na bewerking weer afgevoerd te worden. 

Slide 14 - Slide

Lysosomen
Lysosomen zijn bepaalde blaasjes van het golgi-systeem

Lysosomen bevatten enzymen die grote moleculen zoals vetten en koolhydraten kunnen afbreken (en ook bacteriën en virussen)



Slide 15 - Slide

Lysosomen
Soms lekken lysosomen, hierdoor sterft een groot gedeelte van de cel inhoud

Als een cel moet worden vernietigd, dan knappen de lysosomen open. Dit proces heet apoptose                             (= geprogrammeerde zelfdoding)




Slide 16 - Slide

Mitochondriën
Dubbel membraan
Verbranden van voedingsstoffen naar ATP.
ATP = molecuul met erin opgeslagen energie, 
de accu van de cel

Slide 17 - Slide

Mitochondriën
Heeft eigen Mitochondriaal DNA
Krijg je van je moeder

Slide 18 - Slide

Celmembraan
- dubbele fosfolipidenlaag
- Vloeibaar

Slide 19 - Slide

Celmembraan

Slide 20 - Slide

Celmembraan
Het celmembraan is semipermeabel
sommige stoffen kunnen er wel doorheen en andere niet.

 

Slide 21 - Slide

Met welk instrument bekijk je cellen (op school)?
A
Elektronenmicroscoop
B
Lichtmicroscoop
C
Telescoop
D
Stethoscoop

Slide 22 - Quiz

Een wortel is oranje. De delen die boven de grond uitkomen zijn groen. Hierbij gaat de ene soort korrel (A) over in een andere soort korrel (B). Welke korrel is A en welke is B?
A
A: Chromoplast B: Leukoplast
B
A: Leukoplast B: Chloroplast
C
A: Chloroplast B: Chromoplast
D
A: Chromoplast B: Chloroplast

Slide 23 - Quiz

In welke celorganellen vind verbranding plaats?
A
celkern
B
mitochondriën
C
celwand
D
bladgroenkorrels

Slide 24 - Quiz

Deze celorganellen slaan energie uit zonlicht op in glucose:
A
mitochondriën
B
celbatterijen
C
bladgroenkorrels
D
celkernen

Slide 25 - Quiz

Welke celorganellen helpen bij het maken van eiwitten?
A
Celkern
B
Bladgroenkorrels
C
Vacuole
D
Ribosomen

Slide 26 - Quiz

Leg in eigen woorden het verschil tussen endocytose en exocytose uit.

Slide 27 - Open question

Leerdoel 2: je weet dat een cel (dier/plant) celorganellen heeft, je weet welke en wat hun functies zijn
A
doel behaald
B
doel niet behaald, meer oefening nodig
C
doel nog niet behaald, nog uitleg nodig

Slide 28 - Quiz

Aan de slag
Maak van §1.4 de oefenopdrachten

Slide 29 - Slide