Oefentoets H3 + 5.1

Oefentoets H3 + 5.1
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Oefentoets H3 + 5.1

Slide 1 - Slide

Juist of onjuist?
Het vermogen van een apparaat is altijd hetzelfde.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quiz

Juist of onjuist?
De eenheid kilowattuur hoort bij de grootheid energie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Juist of onjuist?
Als de geleidbaarheid van een apparaat groot is, dan is de weerstand ook groot.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Hans en Rob krijgen een lampje voor een practicumproef. Net boven de schroefdraad staat op het lampje: 6V; 3W. Hans en Rob verschillen van mening over de betekenis daarvan.
Hans zegt: 'Bij een spanning van 6 V levert het lampje 3 Watt aan licht.'
Rob zegt: 'Bij een spanning van 6 V neemt het lampje 3 Watt aan vermogen op.'
Welke van bovenstaande uitspraken is of zijn juist?

A
Geen van beide is juist.
B
Alleen de uitspraak van Hans is juist.
C
Alleen de uitspraak van Rob is juist.
D
Beide uitspraken zijn juist.

Slide 5 - Quiz

Hans en Rob krijgen een lampje voor een practicumproef. Net boven de schroefdraad staat op het lampje: 6V; 3W. Bereken de stroomsterkte die door het lampje loopt.

Slide 6 - Open question

Op de onderkant van een strijkijzer staat een vermogen van 1000 W. Bereken de stroomsterkte door het strijkijzer.

Slide 7 - Open question

Op de onderkant van een strijkijzer staat een vermogen van 1000 W. Bereken na hoeveel minuten het strijkijzer 0,7 kWh heeft gebruikt.

Slide 8 - Open question

In de figuur hiernaast zijn alle lampjes hetzelfde. De
batterij levert 6,0 V en door lampje A loopt een stroom
van 1,3 A.
Bereken de weerstand van lampje A.

Slide 9 - Open question

In de figuur hiernaast zijn alle lampjes hetzelfde. De
batterij levert 6,0 V en door lampje A loopt een stroom
van 1,3 A.
Bereken het vermogen van lampje A.

Slide 10 - Open question

In de figuur hiernaast zijn alle lampjes hetzelfde. De
batterij levert 6,0 V en door lampje A loopt een stroom
van 1,3 A.
Bereken het vermogen dat de batterij levert.

Slide 11 - Open question

Carl bepaalt de weerstand van een draad door bij verschillende spanningen over die draad de stroomsterkte te meten.
Hij tekent op grond van zijn metingen de grafiek
uit de figuur hiernaast met de stroomsterkte op
de x-as en de spanning op de y-as.
Noem één verbeterpunt aan de grafiek van Carl.

Slide 12 - Open question

Carl bepaalt de weerstand van een draad door bij verschillende spanningen over die draad de stroomsterkte te meten.
Hij tekent op grond van zijn metingen de grafiek
uit de figuur hiernaast met de stroomsterkte op
de x-as en de spanning op de y-as.
Bepaal de weerstand van de draad.

Slide 13 - Open question

Hiernaast zie je een schakeling met 3
weerstanden getekend.
Bereken de stroomsterkte door weerstand 3.

Slide 14 - Open question

Hiernaast zie je een schakeling met 3
weerstanden getekend.
Bereken de spanning over weerstand 3.

Slide 15 - Open question

Hiernaast zie je een schakeling met 3
weerstanden getekend.
Bereken de vervangingsweerstand.

Slide 16 - Open question

Bekijk de afbeelding hiernaast.
Zijn de twee lampjes in serie of parallel aangesloten?
A
Serie
B
Parallel

Slide 17 - Quiz

Tijdens een practicumles wil Eefje een lampje aansluiten op een spanningsbron van 24 V. Op het lampje staat: 6 V. Om ervoor te zorgen dat het lampje op de juiste spanning brandt, neemt ze ook een weerstand in de schakeling op. Leg uit of Eefje de weerstand in serie moet zetten met het lampje, of parallel.

Slide 18 - Open question

Bij een elektrische wasdroger bestaat het verwarmingselement
uit vijf gelijke weerstandsdraden. Zie de figuur hiernaast.

In de wasdroger blaast een ventilator lucht langs de weerstandsdraden de trommel in. Op een gegeven moment brandt één van de draden van het verwarmingselement door. Wat gebeurt daardoor met het vermogen van het verwarmingselement?
A
Dat wordt nul.
B
Dat wordt kleiner maar niet nul.
C
Niets, dat blijft gelijk.
D
Dat wordt groter.

Slide 19 - Quiz

In een ketel verbrandt 0,9 L stookolie. Per liter wordt 40 000 kJ aan energie geleverd. In deze ketel hangt een bak met water. het rendement van dit systeem is 66%.
Bereken de energie die het water opneemt.

Slide 20 - Open question

Een ventilator (1,6 kW) staat 5,5 uur aan en produceert 5320 kJ aan warmte.
Bereken hoeveel dit kost (1 kWh kost € 0,22).

Slide 21 - Open question

Een ventilator (1,6 kW) staat 5,5 uur aan en produceert 5320 kJ aan warmte.
Bereken het rendement.

Slide 22 - Open question