T3A Chapter 4

SE chapter 4
Grammar
Vocabulary
Stones
1 / 49
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

SE chapter 4
Grammar
Vocabulary
Stones

Slide 1 - Slide

Grammar
1. relative pronouns
2. present simple vs present continuous
3. possessive pronouns

Slide 2 - Slide

relative pronouns

Slide 3 - Slide

Relative clauses 

Een relative clause is een bijzin die extra informatie geeft over iets of iemand. Deze bijzinnen kunnen met een aantal woorden beginnen:

Who        
Gebruik je als de bijzin iets zegt over een persoon
She is the girl who won the prize
Sam, who lives next door, is my best friend.

Slide 4 - Slide

Which
Gebruik je als de bijzin iets zegt over dieren of dingen.
The food, which my mother cooked, tastes great.
The cap which I bought yesterday is blue.

Whose
Gebruik je als je bezit aangeeft. In het NL zeg je dan 'van wie' of 'waarvan'
The girl, whose dad is a bus driver, always walks to school.

Slide 5 - Slide

Whom
Soms is het eerste woord van de bijzin een voorzetsel. Als je dan iets over een persoon zegt, zeg je whom in plaats van who.
The boy, about whom you told me, is very nice.
My aunt, to whom I'm going next week, lives in Spain.

Slide 6 - Slide

Relative pronouns- bv
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her phone, which was old and damaged.
relative pronoun

Slide 7 - Slide

RELATIVE CLAUSES
IMPORTANT:
WHO: bij mensen
WHICH: bij dieren en dingen
THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een comma!)
WHOM: bij mensen na een voorzetsel
WHOSE: bij bezit (van wie/wiens)

Slide 8 - Slide

This is the movie ____ I like best
A
who
B
which
C
whose
D
whom

Slide 9 - Quiz

The sweater ___ I bought at the mall is green.
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 10 - Quiz

That is the woman ___ lives next door to my aunt and uncle.
A
who
B
which
C
whose
D
whom

Slide 11 - Quiz

He's the boy ____ mother is a famous singer.
A
who
B
which
C
whose
D
whom

Slide 12 - Quiz

The new iPhone, ...
has a two-year guarantee, costs almost $1000.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 13 - Quiz

present simple vs continuous

Slide 14 - Slide

Ook als je ergens door geïrriteerd bent

Slide 15 - Slide

She is teaching a lesson.
He is listening to me now.
He is always yelling at me!
I always go to school by bike.
Water boils at 100 degrees.
I play football every Saturday.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Welk antwoord staat in de present simple?
A
is walking
B
walked
C
doesn't walk
D
was walking

Slide 19 - Quiz

Welk antwoord staat in de present continuous?
A
are dancing
B
dances
C
danced
D
were dancing

Slide 20 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij de
present continuous?
A
yesterday
B
now
C
often
D
while

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij de
present simple?
A
yesterday
B
now
C
often
D
while

Slide 22 - Quiz

My dad usually go to Jumbo.
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quiz

She always carry's her daughter upstairs.
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quiz

Look outside! It ....
A
snows
B
is snowing

Slide 25 - Quiz

Every Saturday I ... football.
A
play
B
am playing

Slide 26 - Quiz

Can I ask you a question, or ... ?
A
do you work
B
are you working

Slide 27 - Quiz

You ... us again and again! Now stay away!
A
disturb
B
are disturbing

Slide 28 - Quiz

I never ... about these things at home.
A
talk
B
am talking

Slide 29 - Quiz

possessive pronouns

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Possessive pronouns
  • Bepaal of het bezittelijk voornaamwoord vóór het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst in de zin staat of dat dat niet zo is.

  • Bepaal of je een enkelvoudsvorm of meervoudsvorm moet gebruiken.

  • Bepaal welk bezittelijk voornaam woord je precies moet gebruiken. 

Slide 32 - Slide

Verschil

De eerste vorm van deze bezittelijke vnwen wordt in een zin bijvoeglijk gebruikt.


Is this your pen?


'your' zegt iets over het zelfstandig nw 'pen'.

Slide 33 - Slide

Verschil

De tweede vorm van de bezittelijke vnwen wordt
zelfstandig gebruikt.

Is this your pen or is it mine?


Deze voornaamwoorden vervangen een eerder genoemd zelfstandig naamwoord.

Slide 34 - Slide

This book is ... (van mij)

Slide 35 - Open question

This phone belongs to ... (haar)

Slide 36 - Open question

This is not the right car, ... car is black! (onze)

Slide 37 - Open question

This is not ours, this is... (van hun)

Slide 38 - Open question

Are you sure this phone is really ... ? (van jou)

Slide 39 - Open question

last one: This is really ... phone! (van hem)

Slide 40 - Open question

Slide 41 - Slide

Oefenen!?

Slide 42 - Slide

Extra oefenen met 
de Possessive pronouns?





Slide 43 - Slide

Extra oefenen met 
de present simple vs present continuous?




Slide 44 - Slide

Extra oefenen met 
de relative pronouns?
kijk op de volgende slides


Slide 45 - Slide

Slide 46 - Link

Slide 47 - Link

Slide 48 - Link

Slide 49 - Link