Les 6 Fictie havo 3

Fictie
Nederlands 
3 havo 

1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Fictie
Nederlands 
3 havo 

Slide 1 - Slide

Planning 
- Bespreken huiswerk 
- Bespreken theorie fictie onderdeel 'Spanning'
- Bekijken 'Quiz'

Slide 2 - Slide

'Het is allemaal de schuld van Europa'
Wie is Marzough?
Wie is Mohamed?
Wie is Lihidebh?

Slide 3 - Open question

Fictie is
A
Alles wat verzonnen is
B
Alles wat niet verzonnen is.

Slide 4 - Quiz

Wat is fictie?

A
een krantenartikel
B
het boek 'Spijt' van Carry Slee
C
het dagboek van Anne Frank
D
Op Niveau

Slide 5 - Quiz

Fictie

Slide 6 - Mind map

Fictie
  • Verzonnen verhalen
  • Tijd en opbouw
  • Ruimte
  • Vertelperspectief
  • Spanning
  • Thema's en motieven

Slide 7 - Slide

Personages

Slide 8 - Mind map

 Personages
  • Hoofdpersoon (protagonist)
  • Bijfiguren: tegenstander (antagonist) 
  • Bijfiguren: helper 
  • Round of flat character
  • types (boze stiefmoeder, dronken zwerver, etc) 
  • Relaties
  • Normen en waarden
  • Eigenschappen

Slide 9 - Slide

Personages
Personages kun je op drie manieren leren kennen:
  • Door wat ze zeggen en doen;
  • Door wat ze denken en voelen;
  • Door wat anderen over hen zeggen of denken.

Hoofdpersonen leer je vaak op alle drie de manieren kennen, bijfiguren niet.

Slide 10 - Slide

Eigenschappen van personages
Personages hebben eigenschappen, net als echte mensen. Aan de hand van deze eigenschappen kun je het karakter van personages beschrijven.

Voorbeelden van eigenschappen:
Betrouwbaar, verlegen, meeloper, driftig, zenuwachtig, spontaan, lui, slim, brutaal, arrogant, kalm, heldhaftig, lief etc.


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Personage 'Forrest Gump'

Slide 13 - Mind map

Hoofdpersonen
Bijfiguren
Leer je kennen door wat ze denken en voelen
Medespelers en figuranten
Round characters
Flat characters
Hebben altijd een probleem
Types
Zijn vaak helper / tegenstander

Slide 14 - Drag question

Verder kijken 
Serie Quiz, aflevering 1 

Slide 15 - Slide

Perspectief en vertelsituaties
  • ik-perspectief
  • personaal perspectief
  • alwetend perspectief
  • meervoudig perspectief

Slide 16 - Slide

Ik-perspectief
  • Je ziet alles door de ogen van de verteller;
  • Geschreven in de ik-vorm;
  • Leert de ik-persoon heel goed kennen;
  • Komt niet te weten wat andere personages voelen of denken.

Slide 17 - Slide

Ik-perspectief
Een ijskoude rilling was langs mijn ruggengraat omhoog gekropen. Op de gastenlijst komen voor het Feest is moeilijker dan geblinddoekt je rijexamen halen. Het verhaal gaat dat ze je van tevoren screenen, al heeft niemand een idee wie die ‘ze’ zijn en hoe dat screenen in zijn werk gaat. Hadden ze me de afgelopen weken in de gaten gehouden? Was ik al die tijd zonder dat ik het doorhad bekeken en afgeluisterd?
                                                (Uit: Zes seconden – Daniëlle Bakhuis)

Slide 18 - Slide

Personaal perspectief
  • Je ziet alles door de ogen van één persoon;
  • Geschreven in de hij- of zij-vorm;
  • Leert de hoofdpersoon goed kennen.

Slide 19 - Slide

Personaal perspectief
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen.
                                           (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)

Slide 20 - Slide

Alwetend perspectief
  • De verteller is iemand die alles weet van alle personages;
  • Geschreven in de hij- en zij-vorm;
  • Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken;
  • Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.

Slide 21 - Slide

Alwetend perspectief
Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.
                                                                (Uit: De avonden – Gerard Reve)

Slide 22 - Slide

Meervoudig perspectief
  • Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van verschillende personages;
  • Je ziet dezelfde gebeurtenissen vanuit verschillende invalshoeken;
  • Kan gebruik worden gemaakt van de ik-vertelsituatie (meerdere ik-figuren, meervoudige ik-vertelsituatie) of van de personale vertelsituatie (meerdere hij- of zij-figuren, meervoudige personale vertelsituatie)

Slide 23 - Slide

Meervoudig perspectief
Hoofdstuk 1: Ik had deze vakantie moeten afzeggen. Sinds ik ben opgestaan, heb ik al het gevoel dat ik moet huilen.
Hoofdstuk 2: Denkt Lilly nou echt dat ik haar niet zie janken? Wat een muts. Geïrriteerd wend ik me van haar af.
Hoofdstuk 3: ‘Anouk.’ Iemand fluistert mijn naam. Waar ben ik? Het is nacht. En donker. Maar aan de grillige zwarte schaduwen om me heen kan ik zien dat ik in een bos ben.
                                                             (Uit: Shock – Mel Wallis de Vries)

Slide 24 - Slide

'Ik liep naar het lokaal toe. Ik wist toen al dat ik een 8 voor de toets zou gaan halen, zo goed had ik geleerd.'
A
ik-perspectief
B
personaal perspectief
C
alwetend perspectief
D
meervoudig perspectief

Slide 25 - Quiz

Welke is onjuist?
Een personaal perspectief
A
is onbetrouwbaar
B
heeft een verteller die afwezig is in het verhaal
C
vertelt vanuit hij/zij
D
staat in de ik-vorm

Slide 26 - Quiz

Welke 4 perspectieven zijn er in verhalen?

Slide 27 - Open question

Spanning
  • Open plekken
  • Cliffhanger 
  • Retarding 
  • Flash forward 
  • Verhaalbegin: in medias res, post rem 
  • Actiespanning / psychologische spanning

Slide 28 - Slide

Spanning
  • Spanning ontstaat wanneer het een schrijver lukt vragen bij de lezer op te roepen.
    - Dat komt omdat de schrijver iets verzwijgt.
  • Verhalen worden spannend omdat er een geheim of een raadsel is.
  • Datgene wat verzwegen wordt in een verhaal, noem je een open plek.

Slide 29 - Slide

Trucs om spanning te verhogen

- Gevaarlijke situatie of omgeving

- Vermoedens of verwachtingen

- Vertraging

- Uitstellen

- Onverwachte wending

- Informatievoorsprong


Spanningsboog = periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 30 - Slide

Hoe ontstaat spanning?
A
Door vragen van de lezer te beantwoorden.
B
Door vragen bij de lezer op te roepen.

Slide 31 - Quiz

Wat is actiespanning?
A
Spanning door angsten en gevoelens
B
Spanning door gebeurtenissen
C
Spanning van het begin tot het eind
D
Spanning uit het verleden

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Video

Welke vormen van spanning herken je in deze trailer?

Slide 34 - Open question

Slide 35 - Link

Tijd in literatuur

Slide 36 - Slide

Verteltijd/vertelde tijd 

15 minuten om een hoofdstuk te lezen. 
Het boek heeft 236 pagina's. 
Het verhaal bestrijkt een periode van 10 jaar. 

Slide 37 - Slide

Historische tijd
De tijd wanneer het verhaal zich afspeelt. 

De middeleeuwen 
De Tweede Wereldoorlog 
2020 
De toekomst 

Slide 38 - Slide

Chronologie 
Chronologie = in de normale tijdsvolgorde, van vroeger tot nu tot later. 
Onchronologisch = 
niet in de normale tijdsvolgorde, met tijdsprongen 

Slide 39 - Slide

Onderbrekingen in de chronologie 
Flash forward: episode in het verhaal in de toekomst 
Flash Back : episode in het verhaal in het verleden 
Vooruitverwijzing: korte verwijzing naar wat komt in het verhaal 
Terugverwijzing: korte verwijzing naar wat in het verleden zich heeft afgespeeld. 

Slide 40 - Slide

Onderbrekingen in de chronologie 
In medias res: verhaalbegin middenin de gebeurtenissen 

Post rem: het verhaal beginnen met wat als laatste is gebeurd 

Chronologisch verhaalbegin: 
Ab ovo (vanaf het ei): het begin bij het begin beginnen 

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Video

Leg uit wat het verschil is tussen verteltijd en vertelde tijd.

Slide 43 - Open question

Wat wordt bedoeld met chronologische volgorde?

Slide 44 - Open question

Noem 2 manieren waarop een verhaal kan beginnen.

Slide 45 - Open question

Noem 2 manieren waarop een verhaal kan eindigen.

Slide 46 - Open question

Thema en motief

  • Thema is iets anders dan genre!
  • Thema: diepere bedoeling van een tekst
  • Motieven: verhaalelementen die steeds terugkeren

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Video

Bespreek met je buurman / buurvrouw:
  • Welke trucs de schrijver in jouw boek heeft gebruikt om spanning te verhogen;
  • Wat het thema is van jouw boek;
  • Welke motieven jouw boek bevat.

timer
4:00

Slide 49 - Slide

Ruimte
  • Waar speelt het verhaal zich allemaal af?
  • Sfeer oproepen
  • Thema ondersteunen
  • Opbouw van het verhaal

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Video